Vermoeden van ouderenmishandeling in het medisch-specialistische zorgdomein

Initiatief: NVKG Aantal modules: 18

Prevalentie van ouderenmishandeling

Uitgangsvraag

Wat is de prevalentie van ouderenmishandeling?

Aanbeveling

Recente cijfers in Nederland (2018) tonen dat jaarlijks 1 op de 50 ouderen (2%) slachtoffer wordt van ouderenmishandeling.

 

Wereldwijd lopen de prevalentiecijfers sterk uiteen. Een recente review toonde een gecombineerde 1-jaarsprevalentie voor alle vormen van ouderenmishandeling van 15.7% oftewel 1 op de 6 ouderen.

Onderbouwing

Zowel nationaal als internationaal zijn er de afgelopen jaren veel studies uitgevoerd naar de prevalentie van ouderenmishandeling. De cijfers die hieruit naar voren komen variëren sterk. Recente cijfers in Nederland (2018) tonen dat jaarlijks 1 op de 50 ouderen (2%) slachtoffer wordt van ouderenmishandeling. Wereldwijd lopen de prevalentiecijfers sterk uiteen. Een recente review toonde een gecombineerde 1-jaarsprevalentie voor alle vormen van ouderenmishandeling van 15.7% oftewel 1 op de 6 ouderen (Yon, 2017).

 

Het is zeer goed mogelijk dat de gevonden verschillen tussen de studies onderling alsook de regionale verschillen die men ziet kunnen worden toegeschreven aan verschillen in de methodologie van de studies. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het tijdstip en de methode van dataverzameling, het hanteren van verschillende definities en screeningsinstrumenten voor ouderenmishandeling, verschillen in steekproefomvang en populatiekenmerken, maar ook verschillen tussen landen wat betreft cultuur en de hoogte van het Bruto Nationaal Product (BNP).

Zowel nationaal als internationaal zijn er de afgelopen jaren veel studies uitgevoerd naar de prevalentie van ouderenmishandeling. Hieronder volgt een overzicht van deze studies. Er is uit praktisch oogpunt voor gekozen om in kaders aan het begin van de module ‘Achtergrond ouderenmishandeling’ nadere informatie over de achtergrond van de Nederlandse onderzoeken te geven die hieronder beschreven worden.

 

In Nederland

Comijs heeft in 1998 onderzoek verricht naar de prevalentie van ouderenmishandeling onder zelfstandig wonende ouderen in Amsterdam van 65 jaar en ouder. In deze studie werd een prevalentiecijfer van 5,6% in het afgelopen jaar gevonden (N=1797). De prevalentie van de verschillende vormen liet de volgende verdeling zien: Verbale (psychische) mishandeling in de vorm van verbale agressie 3,2%, financieel misbruik 1,4%, lichamelijke mishandeling 1,2%, en verwaarlozing 0,2%. Sommige slachtoffers (0,4%, 95% BI: 0,1 tot 0,7%) hadden te maken gehad met meer dan één vorm van ouderenmishandeling. Prevalentiecijfers lieten geen verschillen zien qua leeftijd en geslacht. De prevalentiecijfers betroffen ouderenmishandeling door zowel professionele als niet-professionele plegers. Beperkingen van de studie waren dat de ouderen woonachtig waren in een (specifiek) stedelijk gebied en dat de oudste leeftijdsgroep in de meerderheid was. Naast de studie van Comijs (1998) zijn er ook nog een aantal andere bronnen beschikbaar die behulpzaam kunnen zijn bij het maken van een inschatting hoe vaak ouderenmishandeling voorkomt in Nederland. Dit betreffen de volgende onderzoeken die in het rapport Ouderenmishandeling in Nederland van het Sociaal Cultureel planbureau (2015) zijn samengevat:

  1. de Gezondheidsmonitor volwassenen (2012);
  2. meldingen Veilig Thuis verzameld door Movisie (2014);
  3. het Barometeronderzoek (2013 & 2014);
  4. meldingen bij de inspectie voor de Gezondheidszorg (2011 tot 2014).

 

Ten slotte zijn de volgende meer recente bronnen toegevoegd die ten tijde van het schrijven van deze richtlijn zjin gepubliceerd, namelijk:

  1. de Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen (2016);
  2. prevalentie onderzoek Aard en omvang van ouderenmishandeling (Regioplan 2018).

 

De Gezondheidsmonitor (2012)

In de Gezondheidsmonitor 2012 werd aan ouderen die op 1 januari 2013 65 jaar of ouder waren, gevraagd of ze - in het afgelopen jaar, tot vijf jaar geleden of langer dan vijf jaar geleden - slachtoffer waren geweest van huiselijk geweld. Van alle 155.746 ouderen in de dataset (inclusief fitte, onafhankelijke ouderen) gaf 0,5% aan in de afgelopen vijf jaar huiselijk geweld te hebben ondergaan (oftewel 1 op de 200 ouderen). Bij het versmallen van het focus tot de meest kwetsbare ouderen (dat waren er 45.837 in dit onderzoek), gaf 1,0% aan dat zij in de afgelopen vijf jaar slachtoffer waren geweest van ouderenmishandeling (oftewel 1 op 100 kwetsbare ouderen). Deze percentages zijn vijfjaarsprevalenties waarbij het merendeel van de mishandelingen in het recentste jaar plaatsvond. Psychische mishandeling werd het meest gerapporteerd (84%); seksueel misbruik in een enkel geval (2%). Ruim 20% van de slachtoffers gaf aan meer dan één soort mishandeling te ondervinden, vaak een combinatie van psychische en lichamelijke mishandeling. In de Gezondheidsmonitor is mogelijk sprake geweest van onderrapportage door de abstracte vraagstellingen. Zo werd letterlijk gevraagd of men slachtoffer was geweest van huiselijk geweld, waardoor mogelijk een deel van de slachtoffers van ouderenmishandeling zich hier niet in heeft herkend. Bovendien werd in de Gezondheidsmonitor niet gevraagd naar verwaarlozing en financieel misbruik.

 

Meldingen Veilig Thuis verzameld door Movisie (2014)

Movisie verzamelde tot voor kort in samenwerking met het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling alle meldingen en adviesvragen die bij Veilig Thuis (VT) binnenkwamen. In 2014 ontvingen de VT-organisaties 2.360 meldingen en adviesvragen over ouderenmishandeling in huiselijke kring. In 2014 is voor de eerste keer het aantal meldingen over ouderenmishandeling onderverdeeld in meldingen (1.541) en adviesvragen (819). Bij analyse van het type mishandeling dat bij een melding werd gerapporteerd, bleek psychische mishandeling het meest als type mishandeling genoemd te worden (69%) en seksueel misbruik het minste (1%). Dat betekent een stijging van 39 procent ten opzichte van 2013, toen er 1.703 meldingen en adviesvragen (niet apart gekwantificeerd) binnenkwamen. Het merendeel van de meldingen bleek zelden gedaan te worden door het slachtoffer zelf, maar door de zorgprofessional. Deze stijgende trend is wellicht te verklaren door de inwerkingtreding van de Wet Verplichte meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling in 2013, hetgeen mogelijk een aanleiding heeft gegeven tot meer bekendheid en handvatten voor zorgprofessionals over hoe te handelen en te melden in geval van (ouderen)mishandeling. De meldingen vormen waarschijnlijk geen realistische afspiegeling van de prevalentie omdat niet alle gevallen van ouderenmishandeling altijd als adviesvraag/melding bij VT terechtkomen.

 

Het Barometeronderzoek (2013 & 2014)

Bij dit onderzoek is aan 451 vrijwilligers en professionals uit de regio Gelderland-Zuid gevraagd in hoeverre zij het afgelopen jaar gevallen van ouderenmishandeling hadden gezien. Het bleek dat bij de eerste meting ruim een derde (37%) van de professionals en vrijwilligers in de zorg en ouderenwelzijn het afgelopen jaar in aanraking was gekomen met (vermoedelijke) ouderenmishandeling. Bij de tweede meting was dat de helft (49%).

 

In 15 tot 20% van de gevallen bleek de vermoedelijk pleger de zorgprofessional en in 40% van de gevallen bleek er sprake van ontspoorde zorg of overbelasting van de informele zorgverlener. Uit de respons bleek dat psychische mishandeling het meest voorkwam (63%), gevolgd door financiëel misbruik (41%), verwaarlozing (31%) en tot slot lichamelijke mishandeling (26%). Seksueel misbruik kwam het minste voor (2%). Beperkingen van de Barometer waren dat meerdere respondenten konden rapporteren over één enkel geval, respondenten zelf bepaalden of ze een signaal of ervaring bestempelden als (vermoedelijke) ouderenmishandeling en dat het onderzoek maar in één regio in Nederland werd uitgevoerd. Dit onderzoek geeft door deze beperkingen vooral inzicht in de mate waarin hulpverleners in de regio Gelderland-Zuid in 2013 en 2014 te maken kregen met (een vermoeden van) ouderenmishandeling en niet in de prevalentie van (een vermoeden van) ouderenmishandeling in de betreffende regio.

 

Meldingen bij de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) (2011 tot 2014)

Van juni 2011 tot juli 2014 zijn bij de IGJ 67 geanonimiseerde meldingen van ouderenmishandeling binnengekomen. Het betrof meldingen van ouderenmishandeling gepleegd door professionals, leerlingen of zorgvrijwilligers. Bij een groot deel van de meldingen van ouderenmishandeling in verpleeg-en zorginstellingen bleek ontspoorde zorg een belangrijke verklarende factor. Bij ontspoorde zorg is er vaak sprake van onwetendheid, onmacht of overbelasting. Lichamelijke mishandeling werd als meest voorkomende vorm aangegeven (49%), gevolgd door psychische mishandeling (30%). Seksueel en financieel misbruik waren de minst gerapporteerde vorm (10%). Beperking van deze registratie was dat niet alle incidenten als melding terechtkomen bij de IGJ, maar voornamelijk de incidenten waarbij er sprake is van een calamiteit of seksueel misbruik. De instelling zal in de praktijk ook incidenten binnen de instelling zelf afhandelen zonder actief melding te maken bij de IGJ.

 

Naast de bovengenoemde onderzoeken in het rapport Ouderenmishandeling in Nederland van het Sociaal Cultureel planbureau (2015) zijn twee onderzoeken recent gepubliceerd met de meest actuele prevalentiecijfers aangaande ouderenmishandeling in Nederland: de Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen (2016) en het Prevalentie onderzoek Aard en omvang van ouderenmishandeling van Regioplan (2018).

 

De Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen (2016)

In 2017 is er een nieuwe gezondheidsmonitor uitgebracht over het jaar 2016 (CBS, RIVM en GGD, 2016). Hierin werd in tegenstelling tot de Gezondheidsmonitor Volwassenen 2012 specifiek gevraagd naar het meemaken van ouderenmishandeling in de afgelopen 12 maanden bij ouderen van 65 jaar en ouder (peiljaar 2016). Ook werd gevraagd naar de vormen verwaarlozing en financieel misbruik. Helaas is er geen informatie te vinden over het totaal aantal ouderen in de dataset zoals wel het geval was bij de Gezondheidsmonitor Volwassenen 2012.

 

Psychische mishandeling (zijnde beledigd, getreiterd, gekleineerd of uitgescholden) bleek met een gemiddeld percentage van 4% de meest gerapporteerde vorm van ouderenmishandeling in Nederland, gevolgd door financieel misbruik (1,1%) en verwaarlozing (0,6%). Percentages voor lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik betroffen elk 0,3%. Daarnaast werd vrijheidsbeperking met 0,5% als aparte vorm benoemd. Er bleek een grote spreiding te bestaan tussen de cijfers van de verschillende GGD-regio’s.

 

Prevalentie onderzoek Aard en omvang van ouderenmishandeling van Regioplan (2018)

In dit onderzoek werd de prevalentie van ouderenmishandeling onderzocht middels een interviewstudie en een informantenstudie.

 

De interviewstudie (augustus 2017 tot en met eind februari 2018)

In de interviews is gevraagd naar slachtofferschap van (vormen van) ouderenmishandeling sinds 65-jarige leeftijd en in het afgelopen jaar. In de interviews met 65-plussers is naar concrete gebeurtenissen gevraagd. Deze gebeurtenissen kunnen worden ingedeeld in vijf vormen van ouderenmishandeling: financiële benadeling, psychische kwetsingen, fysieke mishandeling, seksuele mishandeling en verwaarlozing. Iemand werd als slachtoffer van verwaarlozing en psychische mishandeling meegerekend wanneer zich meer dan 10 incidenten hadden voorgedaan in de betreffende periode (sinds 65-jarige leeftijd of in het afgelopen jaar).

 

Prevalentie sinds 65-jarige leeftijd

In totaal rapporteerden 55 respondenten (5,5%, 95% BI: 4,1% tot 6,9%) slachtofferschap van een vorm (of meer vormen) van ouderenmishandeling sinds 65-jarige leeftijd: 27 mannen (49,1%) en 28 vrouwen (50,9%). Er was geen sprake van een statistisch significant verschil in slachtofferschap tussen mannen en vrouwen of leeftijdsgroepen in de responsgroep. Financiële benadeling werd het vaakst gerapporteerd (3,0%, 95% BI: 1,9% tot 4,1%), gevolgd door psychische kwetsingen (10 of meer incidenten) (1,6%, 95% BI: 0,8% tot 2,4%) en lichamelijke mishandeling (1,1%, 95% BI: 0,5% tot 1,7%). Het minst genoemd werd seksuele mishandeling (0,4%, 95% BI: 0,0% tot 0,8%), terwijl verwaarlozing (10 of meer incidenten) geheel niet werd gemeld. De meeste slachtoffers hadden meer dan één vorm van ouderenmishandeling meegemaakt (89,1%). Zes respondenten rapporteerden twee vormen van ouderenmishandeling. Het totale prevalentiepercentage lag lager dan het gemiddelde percentage van de verschillende vormen, omdat er slachtoffers waren die te maken hadden met meerdere vormen van ouderenmishandeling. Nagenoeg alle slachtoffers hadden een Nederlandse achtergrond (98,2%), één slachtoffer had een (Westerse) migratieachtergrond (1,8%).

 

Prevalentie in het afgelopen jaar

In totaal rapporteerden 20 respondenten (2,0%) slachtofferschap van (één vorm van) ouderenmishandeling in het afgelopen jaar. Onder de slachtoffers waren 11 vrouwen (55%) en 9 mannen (45%). Er waren geen statistisch significante verschillen in slachtofferschap wat betreft geslacht en leeftijd. Alle slachtoffers hadden een Nederlandse achtergrond. Financiële benadeling werd het vaakst gerapporteerd (0,9%, 95% BI: 0,3% tot 1,5%), gevolgd door psychische kwetsingen (10 of meer incidenten) (0,7%, 95% BI: 0,2% tot 1,2%) en lichamelijke mishandeling (0,4%, 95% BI: 0,0% tot 0,8%). Seksueel misbruik en verwaarlozing werden niet gerapporteerd.

 

De onderzoekers gingen tenslotte in op het feit dat het prevalentiecijfer in de interviewstudie ruim tweemaal lager was dan het cijfer gevonden in de studie van Comijs (1998). Mogelijke verklaringen waren de aanwezigheid van andere kenmerken bij de studiepopulatie van Comijs (ouder, woonachtig in stedelijk gebied, reeds langere tijd verbonden aan longitudinaal onderzoek), daarnaast was er in de interviewstudie sprake van relatief grote uitval welke mogelijk verhoudingsgewijs meer heeft plaatsgevonden onder kwetsbare ouderen wat een effect kan hebben gehad op de gemeten prevalentie. De onderzoekers gaven aan dat gezien de genoemde beperkingen van het onderzoek, er goede grond is aan te nemen dat de gevonden prevalentiecijfers een ondergrens betreft en dat het percentage ouderenmishandeling onder 65-plussers mogelijk hoger ligt.

 

De informantenstudie (november 2017 tot en met februari 2018)

In de informantenstudie hebben informanten gerapporteerd over (vermoedelijke) slachtoffers van ouderenmishandeling binnen de groep senioren die zij in hun (werk)praktijk tegenkwamen. De informantenstudie heeft niet tot een schatting van de prevalentie van ouderenmishandeling in de 65-plusbevolking geleid doordat er volgens de onderzoekers te grote onzekerheidsmarges bestonden rond het aantal registraties van ouderenmishandeling evenals het aantal (unieke) 65-plussers die informanten hadden kunnen zien. Wel maakte de studie het mogelijk om (kenmerken van) gesignaleerde vermoedelijke slachtoffers en vermoedelijke plegers te beschrijven, alsook de door professionals gesignaleerde aard van ouderenmishandeling. De meeste signalen die geregistreerd werden, waren afkomstig van zorgprofessionals. Informanten werkzaam als verpleegkundige in het ziekenhuis signaleerden overwegend fysieke en psychische mishandeling. De wijkverpleegkundigen signaleerden alle vormen van vermoedelijke ouderenmishandeling en de thuiszorg bleek met name signalen op te vangen van vermoedelijk financieel misbruik en vermoedelijke psychische mishandeling. De onderzoekers gaven aan dat er door de informanten een kwetsbaardere groep slachtoffers in beeld lijkt te zijn gebracht dan met de interviewstudie (zie ook de module ‘risicofactoren’). In een periode van 4 maanden werden er door 51 informanten 44 unieke vermoedens van ouderenmishandeling geregistreerd. De vermoedens betroffen het vaakst psychische mishandeling, gevolgd door fysieke mishandeling en financiële benadeling. Daarnaast werden schending van rechten, verwaarlozing en éénmaal seksueel misbruik geregistreerd. Vaak ging het om een combinatie van twee vormen van ouderenmishandeling.

 

Prevalentie in het buitenland

De meest recente studie die middels een systematische review en meta-analyse wereldwijde prevalentieschattingen beschreef is de studie van Yon (2017). In totaal 52 studies aangaande de prevalentie van ouderenmishandeling van het voorafgaande jaar werden geïncludeerd. Bij inclusie van de studies werd een leeftijdsgrens van 60 jaar en ouder aangehouden. Studies betreffende ouderenmishandeling in instellingen werden niet meegenomen. De studies waren geografisch zeer divers en betroffen 28 landen, waarvan vijf studies uit landen in het westelijk deel van de Stille Oceaan, vijf studies uit Zuidoost-Azië, 15 studies uit Noord- en Zuid-Amerika, 25 studies uit Europa en ten slotte twee studies uit landen in het oostelijke Middellandse Zeegebied. Het merendeel van de studies kwam uit landen met een hoog bruto nationaal product (BNP). De gecombineerde prevalentie voor alle vormen van ouderenmishandeling wereldwijd in het voorafgaande jaar bleek 15,7% (95% BI: 12,8% tot 19,3%), oftewel 1 op de 6 ouderen. De prevalentieverdeling voor de verschillende subvormen van ouderenmishandeling bedroegen: 11,6% voor psychische mishandeling, 6,8% voor financieel misbruik; 4,2%, voor verwaarlozing; 2,6% voor lichamelijke mishandeling en 0,9% voor seksueel misbruik. In deze review kwam psychische mishandeling dus als meest voorkomende vorm naar voren. Yon (2017) toonde daarnaast duidelijke regionale verschillen aan, met een prevalentie van 20,2% in Azië, 15,4% in Europa en 11,7% in Noord- en Zuid-Amerika.

 

Daarnaast zijn er nog twee vergelijkbare studies verricht:

  1. In de studie van Dong (2015) zijn 1-jaars prevalentiecijfers van alle vormen van ouderenmishandeling binnen continenten vergeleken op basis van 35 geïncludeerde studies (studies met volwassenen jonger dan 60 jaar en studies die Engels niet als voertaal hadden werden geëxcludeerd door de onderzoekers). Ouderen waren zelfstandig wonend. De prevalentie binnen Azië varieerde van 14,0% in India tot 36,2% in China (Chokkanathan, 2014; Wu, 2012). De prevalentie binnen Europa varieerde van 2,2% in Ierland tot 61,1% in Kroatië (Naughton, 2012; Ajdukovic, 2009) en de prevalentie in Noord- en Zuid-Amerika varieerde van 10,0% in de Verenigde Staten tot 79.7% in Peru (Acierno, 2010; Silva-Fhon, 2015).
  2. In de studie van Pillemer (2016) werd een overzicht gegeven van 20 wereldwijde studies betreffende bevolkingsonderzoek naar ouderenmishandeling bij zelfstandig wonende ouderen. Er werd in 1 jaar een prevalentie van 14,3% gevonden voor alle vormen van ouderenmishandeling. Betreffende lichamelijke mishandeling varieerden de prevalentiecijfers van alle studies samengenomen van 0,2% tot 4,9% (outlier 14,6%) met een gemiddelde van 2,8% (95% BI: 1,0% tot 4,6%). In Canada en de Verenigde Staten werden de laagste prevalentiecijfers gevonden, respectievelijk 0,5% en 1,4%, gevolgd door Europa (1,67%). Twee studies uit Azië lieten wat hogere cijfers zien voor lichamelijke mishandeling: India 4,3%, China 5,0%. Nigeria had het hoogste percentage van 14,6%. Betreffende seksueel misbruik varieerde het prevalentiecijfer van alle studies samengenomen van 0,04% tot 0,8% (outlier 3,3%), met een gemiddelde van 0,7% (95% BI: 0,0% tot 1,5%; In Nigeria werd de laagste prevalentie (0,04%) gevonden, gevolgd door de Verenigde Staten (0,5%), Mexico (0,8%) en Europa (1,0%). Betreffende financieel misbruik varieerden de prevalentiecijfers van alle studies samengenomen tussen 1,0% en 9,2% (outlier 13,1%) met een gemiddelde van 4,7% (95% BI: 2,8% tot 5%). Studies uit Nigeria en Israël hadden de hoogste prevalentie van financieel misbruik, respectievelijk 13,1% en 6,4%. Mexico had de laagste prevalentie van financieel misbruik (2,6%) terwijl de prevalentiecijfers uit Europa (3,8%) en de Verenigde Staten (4,5%) er precies tussenin zaten. Betreffende emotionele/psychische mishandeling varieerden de prevalentiecijfers van alle studies samen tussen 0,7% tot 27,3% met een gemiddelde van 8,8% (95% BI: 4;4% tot 13,1%). Deze vorm was lastiger te onderzoeken doordat in de studies verschillende criteria van psychische mishandeling werden toegepast. Bij studies die een strikt criterium aanhielden bleek India relatief de hoogste prevalentie te rapporteren (10.,8%) en Canada, de Verenigde Staten en Europa de laagste cijfers van 1,4%, 1,5% en 2,9% respectievelijk. Betreffende verwaarlozing varieerden de prevalentiecijfers van alle studies samengenomen tussen 0,2% en 5,5% (outlier 15,8%) met een gemiddelde van 3,1% (95% BI: 0,6% tot 5,5%; Canada had de laagste prevalentie (0,4%) gevolgd door Europa (0,5%) en de Verenigde Staten (1,1%). India had de hoogste prevalentie betreffende verwaarlozing met 4,3%.

In de database Medline (via OVID) is op 9 maart 2017 met relevante zoektermen gezocht naar studies over de achtergrond van ouderenmishandeling. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 3079 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: systematische reviews en overige studiedesigns gericht op ouderenmishandeling en/of mishandeling bij volwassenen. In eerste instantie werden 102 studies voorgeselecteerd op basis van de volgende selectiecriteria: klinische studies over mishandeling bij oudere patiënten (humaan). Vervolgens zijn door twee beoordelaars op basis van titel en abstract 13 studies geselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst werden vervolgens drie studies geëxcludeerd en zijn 10 studies definitief geselecteerd. De volgende studies zijn opgenomen in de literatuuranalyse: Mysyuk, 2012; Mysuk, 2016; Heath, 2009; Comijs, 1998; Yon, 2017; Dong, 2013; Johanessen, 2013; Dong, 2015; McCausland, 2016 en Pillemer, 2016.

 

Verder is in deze module gebruikt gemaakt van beleidstukken en rapporten van relevante instanties:

  1. Rapport Interculturele aspecten van ouderenmishandeling, Verwey-Jonker Instituut, 2010: https://www.verwey-jonker.nl/publicaties/2010/interculturele_aspecten_van_ouderenmishandeling, geraadpleegd op 21-10-2016.
  2. SCP-rapport Ouderenmishandeling in Nederland, 2015, https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2015/Ouderenmishandeling_in_Nederland, geraadpleegd op 21-10-2016.
  3. Gezondheidsmonitor Volwassenen 2012: https://bronnen.zorggegevens.nl/Bron?naam=Gezondheidsmonitor-Volwassenen-en-Ouderen%2C-GGD%E2%80%99en%2C-CBS-en-RIVM, geraadpleegd op 15-02-2018).
  4. Gezondheidsmonitor Volwassenen en ouderen, 2016: https://bronnen.zorggegevens.nl/Bron?naam=Gezondheidsmonitor-Volwassenen-en-Ouderen%2C-GGD%E2%80%99en%2C-CBS-en-RIVM, geraadpleegd op 15-02-2018).
  5. Prevalentieonderzoek Aard en omvang ouderenmishandeling, Regioplan, mei 2018, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/05/17/aard-en-omvang-ouderenmishandeling, geraadpleegd 13-06-2018.

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

In onderstaande kaders staat een korte samenvatting van de voor de uitgangsvragen gebruikte Nederlandse onderzoeken. Daarnaast wordt in deze module regelmatig gerefereerd aan het Actieplan ‘Ouderen in veilige handen’, Ministerie van VWS, 30 maart 2011.

 

Tabel 1 Onderzoeken gebruikt in rapport Ouderenmishandeling in Nederland (Sociaal en Cultureel Planbureau 2015)

De gezondheidsmonitor Volwassenen 2012 en de Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2016

De Gezondheidsmonitor Volwassenen 2012 en de Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2016 zijn uitgevoerd door de GGD’s, CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) en bevatten informatie over de gezondheid, sociale situatie en leefstijl van de Nederlandse bevolking van negentien jaar en ouder verkregen middels een grootschalige enquête.

 

In de Gezondheidsmonitor Volwassenen 2012 werd aan ouderen (aselecte streekproef uit de gemeentelijke basisadministratie) die op 1 januari 2013 65 jaar of ouder waren, gevraagd of ze -in het afgelopen jaar, tot vijf jaar geleden of langer dan vijf jaar geleden- slachtoffer waren geweest van huiselijk geweld. De geweldsvormen waarnaar werd gevraagd zijn psychisch of emotioneel geweld, lichamelijk geweld, ongewenste seksuele toenadering en seksueel misbruik. Financiëel misbruik en verwaarlozing ontbraken.

 

In de Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2016 werden specifiek vragen gesteld aan respondenten van 65 jaar en ouder over ouderenmishandeling. Het ging om nare gebeurtenissen in de thuissituatie aangedaan door gezinsleden, familieleden, (ex-) partners, huisvrienden, of door personen van wie de respondent afhankelijk is zoals een professionele hulpverlener of een mantelzorger. Het volgende werd voorgelegd: heeft iemand in de thuissituatie u de afgelopen 12 maanden:

 

Beledigd, getreiterd, gekleineerd of uitgescholden?

  • Geslagen, geschopt, geknepen of op een andere manier lichamelijk geweld aangedaan?
  • Niet willen helpen met uw persoonlijke verzorging (zoals helpen met wassen, aankleden of naar het toilet gaan) terwijl die persoon wist dat u hulp nodig had?
  • Financieel benadeeld (zoals geld of bezit afpakken of iets kopen op uw kosten zonder uw toestemming)?
  • Uw vrijheid beperkt of uw privacy geschonden (zoals door het achterhouden van uw post of door u te verbieden het huis uit te gaan of te telefoneren)?
  • Ongewenste seksuele opmerkingen gemaakt of aangeraakt zonder dat u dat wilde?

 

Meldingen Veilig Thuis verzameld door Movisie (2014)

Movisie verzamelde in samenwerking met het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling (LPBO) tot voor kort jaarlijks alle vragen en meldingen van huiselijk geweld die bij Veilig Thuis binnenkwamen. Het SCP-rapport beschrijft de meldingen betreffende huiselijk geweld over 2012, 2013 en de eerste helft van 2014. Hierbij werd onder huiselijk geweld verstaan: psychisch of emotioneel geweld, lichamelijk geweld, ongewenste seksuele toenadering en seksueel misbruik. In 2014 is voor de eerste keer het aantal meldingen over ouderenmishandeling onderverdeeld in meldingen en adviesvragen. In voorgaande jaren werd dit onderscheid niet gemaakt door de Steunpunten Huiselijk Geweld (nu Veilig Thuis). Het geven van advies en het aannemen en onderzoeken van meldingen zijn twee wettelijke taken van Veilig Thuis.

 

In juni 2015 verscheen de factsheet ouderenmishandeling van Movisie. Hierin staan ook de meldingen en adviesvragen over de tweede helft van 2014 vermeld en vormen een toevoeging op het SCP-rapport 2015.

 

Barometeronderzoek (2013 & 2014)

Het Barometeronderzoek is een online-enquête van het Verwey-Jonker Instituut in de regio’s Gelderland-Zuid en Amsterdam waar aan zorgprofessionals en vrijwilligers in de ouderenzorg is gevraagd naar ervaringen met vormen van (vermoedelijke) ouderenmishandeling waarmee men in het afgelopen jaar te maken heeft gehad.

 

Meldingen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (2011 tot 2014)

In de periode 2011 tot 2014 registreerde de IGJ-meldingen van ouderenmishandeling door zorgprofessionals in zorginstellingen. In het SCP-rapport 2015 wordt alleen ingegaan op mishandeling door zorgprofessionals/leerlingen/vrijwilligers in intramurale instellingen, omdat het aantal meldingen over mishandeling in de thuiszorg te laag was.

NB bij navraag bij IGJ in juli zijn er na deze publicatie geen nieuwe cijfers bekend gemaakt van na 2014.

 

Tabel 2 Rapport Interculturele aspecten van ouderenmishandeling (Verwey Jonker instituut 2010)

Doelstelling van het onderzoek was meer inzicht te verschaffen in de specifieke problematiek met betrekking tot ouderenmishandeling en allochtonen.

Het onderzoek bestond uit vier onderdelen.

1. Een beknopt literatuuronderzoek waarin werd nagegaan wat al bekend was over de positie van ouderen in allochtone gezinssystemen, mantelzorg en ouderenmishandeling in allochtone gezinnen.

2. Interviews met

 - vertegenwoordigers van zelforganisaties en sleutelfiguren van de verschillende allochtone groeperingen in Amsterdam en diverse instanties die hulp bieden aan mensen bij (vragen over) mantelzorg of huiselijk geweld alsook enkele experts.

 - kwetsbare oudere allochtonen en (hun) mantelzorgers.

 Deze interviews hadden tot doel de onderzoeksresultaten te verdiepen door concrete casuïstiek, op het terrein van (overbelasting bij) mantelzorg, belemmeringen in de eigen leefsituatie of bij (de organisatie van) het Amsterdamse hulpaanbod.

3. Het derde onderdeel van het onderzoek bestond uit een expertmeeting over interculturele aspecten van ouderenmishandeling. Voor deze bijeenkomst zijn twee typen (landelijke en lokale) experts uitgenodigd: experts op het terrein van ouderenmishandeling/huiselijk geweld en experts op het terrein van allochtone ouderen. De expertmeeting had tot doel de resultaten uit het beknopte literatuuronderzoek en de interviews te valideren en aan te vullen en de perspectieven en expertise betreffende oudere allochtonen en ouderenmishandeling met elkaar in verband te brengen. De resultaten van de expertmeeting maken deel uit van de onderzoeksuitkomsten.

5. Het laatste deel van het onderzoek bestond uit het uitbrengen van een advies aan de gemeente, op basis van de uitkomsten van de bovengenoemde onderzoeksonderdelen.

 

NB In dit onderzoek wordt er gesproken over allochtone ouderen. Tegenwoordig gebruikt men de term persoon en in dit geval oudere met een (Westerse of niet-Westerse) migratieachtergrond (http://www.cbs.nl).

 

Tabel 3 Onderzoeken beschreven in proefschrift Elder mistreatment: Comijs (1999)

In dit proefschrift is verslag gedaan van een bevolkingsonderzoek naar de prevalentie (1994, N=1797), risico-indicatoren (1995, N=73) en de consequenties van ouderenmishandeling (1995). Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van de populatie en data van de ‘Amsterdam Study of the Elderly” (Amstel). Het Amstel-onderzoek is een longitudinaal onderzoek naar de cognitieve veroudering van thuiswonende ouderen in Amsterdam (≥65 jaar oud). De gemiddelde leeftijd van de respondenten aan het bevolkingsonderzoek (N=1797) was 77,2 jaar (SD 5.5 jaar), in totaal 62,8% van de respondenten was vrouw. De gemiddelde MMSE-score betrof 27,1 voor de niet-slachtoffers en 27,4 voor de slachtoffers. Aan de ouderen werd gevraagd of zij een of meerdere van de 23 voorgelegde vormen van geweld en misbruik hadden meegemaakt. Dit betrof doorgemaakt fysiek of psychisch geweld, financieel misbruik of verwaarlozing vanaf de leeftijd van 65 jaar en ouder. Naar seksueel geweld werd niet gevraagd. Plegers van ouderenmishandeling betroffen zowel niet-professionele als professionele zorgverleners. Bij het interview werd gevraagd naar de frequentie van de mishandeling in het afgelopen jaar. Om de 1-jaars prevalentie te kunnen berekenen is derhalve besloten om bij de vormen verwaarlozing en verbale agressie (psychische mishandeling) aan de definitie toe te voegen dat deze vorm minstens 10x per jaar in het afgelopen jaar moest hebben plaatsgevonden. Bij lichamelijke mishandeling en financieel misbruik moest dit ten minste 1x in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden.

 

Tabel 4 Onderzoeken beschreven in prevalentieonderzoek Aard en omvang ouderenmishandeling, Regioplan (mei 2018)

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft Regioplan opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar de aard en omvang van ouderenmishandeling. Regioplan heeft het onderzoek in samenwerking met Avans Hogeschool (Lectoraat Veiligheid in afhankelijkheidsrelaties) en Leyden Academy on Vitality and Ageing in 2017 en 2018 uitgevoerd.

 

Het doel van dit onderzoek was tweeledig; het primaire doel was inzicht bieden in de actuele aard en omvang van ouderenmishandeling (op basis van onderzoek in drie Nederlandse gemeenten). Daarnaast moest het onderzoek kennis over ouderenmishandeling verdiepen en zo bijdragen aan het verbeteren van preventie- en interventiestrategieën.

 

Het onderzoek vond plaats in Rotterdam, Tilburg en Boxtel. Er zijn vooraf enkele kaders gesteld om het onderzoek af te bakenen: de ouderen die aan het onderzoek deelnamen waren (1) 65 jaar en ouder en (2) thuiswonend. In dit onderzoek werd onderscheid gemaakt tussen vijf vormen van ouderenmishandeling: verwaarlozing, psychische mishandeling waaronder schending van rechten, fysieke mishandeling, financiële benadeling en seksuele mishandeling. Om een zo goed mogelijk beeld te kunnen schetsen van de prevalentie is een combinatie van verschillende onderzoeksmethoden toegepast, namelijk (1) een groot aantal face-to-face-interviews met een representatieve groep van 65-plussers in drie gemeenten van verschillende omvang, de zogenoemde interviewstudie en (2) een informantenstudie waarbij signalen van ouderenmishandeling door diverse beroepsgroepen in drie gemeenten werden geregistreerd, (3) registraties van Veilig Thuis (meldingen en adviezen in drie gemeenten) als aanvullende bron en (4) een literatuurstudie als referentiekader voor de interpretatie van de onderzoeksresultaten.

 

Interviewstudie:

Een willekeurige steekproef van 8896 65-plussers is per brief uitgenodigd voor het onderzoek. Ruim de helft van de genodigden (52,7%) meldde zich na ontvangst van de brief af. De overgebleven adressen zijn bezocht door interviewers. Uit deze huisbezoeken (N = 4199) zijn in totaal 1015 interviews voortgekomen (24,2% van alle huisbezoeken en 11,4% van de aangeschreven personen). De analyses zijn uitgevoerd met 1002 bruikbare interviews. Van de responsgroep was 47,4 procent vrouw en 52,6 procent man. De gemiddelde leeftijd was 74,8 jaar, met uiteenlopende leeftijden van 65 jaar tot 100 jaar. Respondenten waren relatief hoogopgeleid. Circa 90 procent had een Nederlandse achtergrond.

 

Informantenstudie:

Gedurende de informantenstudie (4 maanden) zijn vermoedens van ouderenmishandeling geregistreerd door informanten uit 16 beroepsgroepen, zoals thuiszorg, verpleging, vrijwilligerswerk en notariaat. De meeste signalen die geregistreerd werden, waren afkomstig van professionals werkzaam in de extramurale zorg.

  1. Acierno R, Hernandez MA, Amstadter AB, et al. Prevalence and correlates of emotional, physical, sexual, and financial abuse and potential neglect in the United States: the National Elder Mistreatment Study. Am J Public Health. 2010;100(2):292-7. doi: 10.2105/AJPH.2009.163089. Epub 2009 Dec 17. PubMed PMID: 20019303; PubMed Central PMCID: PMC2804623.
  2. Ajdukovic M, Ogresta J, Rusac S. Family violence and health among elderly in Croatia. J Aggress Maltreat Trauma. 2009;18:261–79. Geen PubMed PMID bekend.
  3. Barometer 2013.&.2014; https://www.verwey-jonker.nl/publicaties/2015/eindmeting-barometer-ouderenmishandeling-gelderland-zuid geraadpleegd op 29-12-2016.
  4. Chokkanathan S. Factors associated with elder mistreatment in rural Tamil Nadu, India: a cross-sectional survey. Int J Geriatr Psychiatry. 2014;29(8):863-9. doi: 10.1002/gps.4073. Epub 2014 Jan 17. PubMed PMID: 24436119.
  5. Comijs HC, Pot AM, Smit JH, et al. Elder abuse in the community: prevalence and consequences. J Am Geriatr Soc. 1998;46(7):885-8. PubMed PMID: 9670877.
  6. Comijs HC. 'Elder mistreatment: prevalence, risk indicators and consequences', PhD, Vrije Universiteit Amsterdam. 1999.
  7. Dong XQ. Elder Abuse: Systematic Review and Implications for Practice. J Am Geriatr Soc. 2015;63(6):1214-38. doi: 10.1111/jgs.13454. Epub 2015 Jun 11. Review. PubMed PMID: 26096395.
  8. Gezondheidsmonitor GGD’en, CBS en RIVM, 2012 & 2016, https://bronnen.zorggegevens.nl/Bron?naam=Gezondheidsmonitor-Volwassenen-en-Ouderen%2C-GGD%E2%80%99en%2C-CBS-en-RIVM (versie 2012 geraadpleegd op 29-12-2016; versie 2016 geraadpleegd op 15-02-1018).
  9. IGJ (2011-2014): cijfers geaonimiseerd verstrekt aan auteurs SCP-rapport ouderenmishandeling 2015.
  10. Justitiële verkenningen, jaargang 41, nr 6, 2015 https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=2&cad=rja&uact=8&ved=0ahUKEwiqwfb-jYjaAhULalAKHRJdBPsQFggvMAE&url=https%3A%2F%2Fwww.wodc.nl%2Fbinaries%2Fjv1506-volledige-tekst_tcm28-77301.pdf&usg=AOvVaw2QuGdWk1RmIva4NP8bFXvi.
  11. Movisie, factsheet ouderenmishandeling in 2014, uitgave juni 2015; https://www.movisie.nl/feiten-en-cijfers/ouderenmishandeling-2014-meldingen-adviesvragen, geraadpleegd 29-12-2016.
  12. Naughton C, Drennan J, Lyons, et al. Elder abuse and neglect in Ireland: results from a national prevalence survey. Age Ageing. 2012;41(1):98-103. doi: 10.1093/ageing/afr107. Epub 2011 Oct 13. PubMed PMID: 21997767.
  13. Pillemer K, Burnes D, Riffin C, et al. Elder Abuse: Global Situation, Risk Factors, and Prevention Strategies. Gerontologist. 2016r;56Suppl2:S194-205. doi: 10.1093/geront/gnw004. Review. PubMed PMID: 26994260; PubMed Central PMCID: PMC5291158.
  14. Plaisier I, de Klerk M. Ouderenmishandeling in Nederland. Inzicht in kennis over omvang en achtergrond van ouderen die slachtoffer zijn van ouderenmishandeling. Sociaal en Cultureel Planbureau. ISBN 978.90.377.0748.9.
  15. Regioplan (2018), Prevalentieonderzoek Aard en omvang ouderenmishandeling.
  16. Silva-Fhon, Del Rio-Suarez, Motta-Herrera, et al. Domestic violence in older people living in the district of Breña, Peru. Revista de la Facultad de Medicina 2015;63:367–75. Geen PubMed PMID bekend.
  17. Sociaal Cultuur Planbureau (SCP), https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2015/Ouderenmishandeling_in_Nederland. 2015. Geraadpleegd januari-augustus 2017.
  18. Wu L, Chen H, Hu Y, et al. Prevalence and associated factors of elder mistreatment in a rural community in People's Republic of China: a cross-sectional study. PLoS One. 2012;7(3):e33857. doi: 10.1371/journal.pone.0033857. Epub 2012 Mar 20. PubMed PMID: 22448276; PubMed Central PMCID: PMC3309016.
  19. Yan E. Tang CS-K. Prevalence and psychological impact of Chinese elder abuse. J Interpers Violence 2001;16:1158–1174. PMID nummer onbekend.
  20. Yon Y, Mikton CR, Gassoumis ZD, et al. Elder abuse prevalence in community settings: a systematic review and meta-analysis. Lancet Glob Health. 2017;5(2):e147-e156. doi: 10.1016/S2214-109X(17)30006-2. PubMed PMID: 28104184.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 27-07-2018

Laatst geautoriseerd  : 27-07-2018

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2022

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2021 bepaalt het bestuur van de NVKG of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NVKG is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke en beroepsverenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Vereniging Vertrouwensartsen Kindermishandeling en huiselijk geweld
  • Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk
  • Landelijk Netwerk Veilig Thuis
  • Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen

Algemene gegevens

De autorisatie door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) is onder voorbehoud.

 

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (http://www.kennisinstituut.nl) en werd gefinancierd door de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel van de richtlijn

Deze richtlijn geeft aanbevelingen voor de dagelijkse praktijk in de medisch- specialistische zorg betreffende het vroegtijdige signaleren van en handelen bij (een vermoeden van) ouderenmishandeling en het verbeteren van de organisatie en zorg voor deze patiënten.

 

De volgende onderwerpen komen aan de orde:

  • definitie van ouderenmishandeling, vormen en risicofactoren;
  • signalering/diagnostiek en screening;
  • juridische aspecten en wet- en regelgeving;
  • organisatie van zorg.

 

Afbakening van de richtlijn

De richtlijn richt zich op het signaleren van ouderenmishandeling in het medisch-specialistische zorgdomein. De richtlijn sluit aan bij de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld.

 

Beoogde gebruikers van de richtlijn

Deze richtlijn richt zich op wat volgens de huidige maatstaven en wet- en regelgeving de beste zorg is voor patiënten bij wie een vermoeden van ouderenmishandeling bestaat.

 

De richtlijn is bruikbaar voor alle zorgprofessionals werkzaam in het medisch-specialistisch zorgdomein die te maken krijgen met (een vermoeden van) ouderenmishandeling en biedt aanknopingspunten voor lokale protocollen en/of transmurale zorgafspraken.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2016 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante disciplines. De leden van de werk- en klankbordgroep zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte van augustus 2016 tot juli 2018 aan de totstandkoming van de richtlijn. Het klankbordgroeplid S. van Berben is medeauteur geweest op het onderdeel screening vanwege specifieke expertise.

 

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Aan de werkgroep namen vertegenwoordigers vanuit de klinische geriatrie, spoedeisende hulp, spoedeisende hulp verpleegkunde, verpleegkundig specialisten geriatrie, psychiatrie, psychologie, en vertrouwensartsen deel.

 

Aan de klankbordgroep namen vertegenwoordigers vanuit verpleegkunde, aandachtsfunctionarissen, huisartsgeneeskunde, spoedeisende hulp, sociaal werkers, juristen, Veilig Thuis en onderzoekers deel. Deze groep heeft op gezette momenten commentaar gegeven op de conceptrichtlijn.

 

Werkgroep

  • Drs. M.E. van Houten, klinisch geriater, werkzaam in het OLVG West te Amsterdam en Spaarnegasthuis te Hoofddorp, NVKG (voorzitter)
  • Drs. B. Appels, klinisch neuropsycholoog, werkzaam in het Medisch Centrum Slotervaart te Amsterdam, NIP
  • W.M.E. Bil, MANP, verpleegkundig specialist klinische geriatrie, werkzaam in het Medisch Centrum Slotervaart te Amsterdam, V&VN
  • Drs. J.O. Daal, klinisch geriater, werkzaam in het Westfriesgasthuis te Hoorn, NVKG
  • Dr. H.W. Ham, spoedeisende hulp verpleegkundige werkzaam in het UMC Utrecht, en Hogeschool hoofddocent Acute Zorg, werkzaam bij de Hogeschool Utrecht, NVSHV
  • A. IJzermans, vertrouwensarts en forensisch arts, VVAK
  • Drs. A. van Kalles, AIOS klinische geriatrie, NVKG
  • Drs. B. van de Kerkhof-van Bon, spoedeisende hulp arts, werkzaam in het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, NVSHA
  • Dr. G.G. Rosman-Meijer, vertrouwensarts en jeugdarts KNMG, VVAK en Landelijk Netwerk Veilig Thuis
  • Drs. E. Vleugel, Psychiater Kliniek Ouderen GGZ in Geest locatie Haarlem, NVvP

 

Klankbordgroep

  • Dr. S.A.A. Berben, associate lector acute intensieve zorg, werkzaam bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, bestuurslid NVSHV
  • J. van Bokhorst, AIOS spoedeisende hulp, NVSHA
  • D. van Delden MSc, casemanager Dementie Oosterhout en omgeving en coördinator Dementiepunt bij Thebe, V&VN
  • Drs. L. van Haastert-Jap, huisarts, NHG
  • Dr. mr. A. de Jong, adviseur gezondheidsrecht, KNMG
  • M. de Jong, aandachtsfunctionaris ouderenmishandeling, werkzaam bij GZ Maatschappelijk werk, BPSW
  • M. van der Krans-Vlug, projectleider Ouderenmishandeling Veilig Thuis Utrecht, Voorzitter Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling (deelname tot mei 2017)
  • Mr. E.H.G. Kwakman, landelijk officier van justitie, Huiselijk geweld en Zeden, werkzaam bij het Openbaar Ministerie
  • Dr. K. Landsbergen, hoofddocent, werkzaam bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (deelname tot juli 2017)
  • J. Vrolijk, aandachtsfunctionaris ouderenmishandeling en huiselijk geweld, werkzaam in het Jeroen Bosch Ziekenhuis vakgroep Klinische geriatrie

 

Met ondersteuning van:

  • D. Dreesens, senior-adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • W. Harmsen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • M.E. Wessels, literatuurspecialist, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

van Houten

1. Klinisch geriater, vanaf 15-09-2018 niet meer praktiserend.

2. Arts-docent masterfase interne geneeskunde OLVG-west en Spaarne gasthuis Hoofddorp.

3. Projectleider Interprofessioneel opleiden op de klnische geriatrie.

4. Lid stuurgroep 70+ portefeuille scholing.

1.Portefeuillehouder scholing stuurgroep kwetsbare ouderen OLVG, locatie west, valt binnen functie arts-docent.

2.Eigenaar van gerio-teaching per 01-05-2017

Op dit moment nog geen betaalde werkzaamheden. Doel bedrijf is onderwijs geven op gebied ouderengeneeskunde alsook adviseren op gebied implementatie senior vriendelijke projecten.

Geen

Geen

Daal

Klinisch geriater

In eigen ziekenhuis: lid werkgroep ouderenmishandeling, lid van commissie Appraisal en Assessment (voorzitter), lid DUO commissie, lid commissie OGTU (Orthopedisch lid projectgroep kwetsbare ouderen en heupfractuur, en opleider: semi artsen (co assistenten), verbredende co assistenten, verpleegkundig specialist.

Lid richtlijnontwikkeling NVKG.

Lid werkgroep spoedzorg in de regio, vanuit Traumanet AMC.

Allemaal niet betaalde functies.

Geen

 

Geen

 

IJzermans

Vertrouwensarts veilig thuis (full-time).

Forensisch arts (oproep/diensten 15uur/week)

Werkgroep forensisch medische expertise voor kinderen

Geen

 

Geen

Van de Kerkhof-van Bon

AIOS spoedeisende hulp geneeskunde bij opstarten richtlijn, nu spoedeisende hulp arts

Lid van sectie kindermishandeling en huiselijk geweld van de NVSHA (onbetaald).

klankbordlid van de richtlijn fracturen bij kinderen (onbetaald).

Bezig met het schrijven van een artikel over ouderenmishandeling en het beleid in EU

Geen

Vleugel

Psychiater Kliniek Ouderen GGZ in Geest locatie Haarlem

Penningmeester afdeling ouderenpsychiatrie van de NVvP, onbetaald

Geen

Geen

Van Kalles

AIOS klinische geriatrie

Geen

Geen

Geen

Appels

Klinisch neuropsycholoog MC Slotervaart

Richtlijnontwikkeling MCI (vacatiegeld)

Geen

Geen

Blom-Ham

Spoedeisende hulp verpleegkundige, Verpleegwetenschapper

Geen

Geen

Geen

Bil

Verpleegkundig specialist, afdeling klinisch geriatrie, MC Slotervaart/aandachtsfunctionaris ouderenmishandeling

Gastdocent (on)betaald).

Hoofdredacteur Vakblad De Verpleegkundig Specialist (onbetaald).

Lid-beroepsgenoot Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag (vacatiegelden).

Lid Congrescommissie Geriatriedagen namens V&VN (onbetaald).

Lid kerngroep Herziening richtijn probleemgedrag (Verenso) (vacatiegelden).

Lid klankbordgroep Ondersteuning Implementatie Actieplan Ouderen veilig 2015-2017 (Regioplan) in opdracht van Min. VWS (onkosten).

Lid klankbordgroep richtlijnherziening Artrose heup-knie (KNGF) (vacatiegelden).

Lid Landelijk Netwerk Klinische Geriatrie (V&VN) (onbetaald).

Lid Landelijk Netwerk Verpleegkundig Specialisten Klinische Geriatrie (V&VN) (onbetaald).

Lid werkgroep ontwikkeling kwaliteitskader intramurale spoedzorg (FMS/NIV) (vacatiegelden).

Geen

Geen

Berben

Senior ondezoeker 0,6 ftem Acute Zorgregio Oost, Radboudumc

Associate Lector Acute lntensieve Zorg 0,44 fte, Kenniscentrum Duurzame Zorg,

Hogeschoolvan Arnhem en Nijmegen,

1. Lid UMC Raad (bezoldigd).

Onbezoldigd:

2. Lid bestuurscommissie Richtlijnen V&VN.

3. Lid bestuur Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen.

4. Member Scientific Board European.

5. Academy of Nursing Science.

6. Lid Adviesraad Academic Network for Applied Public Health and Emergency Medicine (Anaphem).

7.Projectleider van RAAK-SIA gesubsidieerd ondezoeksproject naar de herkenning en

melding van ouderenmishandeling in de ambulancezorg en op de spoedeisende hulp.

8. E-learning ontwikkeld Ouderenmishandeling voor professionals in de acute intensieve zorg

(chauffeurs, verpleegkundigen, ambulance en SEH-verpleegkundigen, SEH-artsen).

Projectleider van RAAK-SIA gesubsidieerd ondezoeksproject naar de herkenning en

melding van ouderenmishandeling in de ambulancezorg en op de spoedeisende hulp.

E-learning ontwikkeld Ouderenmishandeling voor professionals in de acute intensieve zorg

(chauffeurs, verpleegkundigen, ambulance en SEH-verpleegkundigen, SEH-artsen)

Uitgesloten van besluit-vorming aangaande (aanbevelin-gen) training en nascholing

Rosman-Meijer

Vertrouwensarts

Jeugdarts KNMG

Bij Veilig thuis werk ik als vertrouwensarts en ben betrokken bij adviestrajecten, meldingen en onderzoeken waarbij er sprake is van een vemroeden van huiselijk geweld en kindermishandeling.

 

(onbetaald) bestuurslid (secretaris) VVAK, Vereniging VertrouwensArtsen Kindermishandeling en huiselijk geweld.

Geen

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Ten behoeve van het patiëntenperspectief heeft er periodiek overleg plaatsgevonden met de Patiëntenfederatie Nederland, UnieKBO en ANBO. Verder is er informatie ingewonnen bij Het Verwey-Jonker Instituut. Aangaande ouderen met een migrantenachtergrond hebben het NOOM (Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten) en Pharos documentatiemateriaal aangeleverd. Movisie heeft ervaring met het in kaart brengen van het slachtoffer- en plegersperspectief bij huiselijk geweld. Deze organisatie is behulpzaam geweest met het toelichten van de door hen gepubliceerde cijfers en heeft eveneens documentatiemateriaal aangeleverd.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(-module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. De werkgroep heeft tevens (interne) indicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken (zie Indicatoren).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II-instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de deelnemers aan de invitational conference. Het verslag van de invitational is opgenomen als aanverwante product.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen als kritiek, belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep ten minste voor de kritieke uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt-)relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen (Medline), systematische reviews (Medline, Cochrane Database), en (grijze) literatuur over ouderenmishandeling in binnen- en buitenland. Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie/patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidence-tabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk.

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje Overwegingen.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje Overwegingen.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er (interne) indicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (secretariaat@kennisinstituut.nl).

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt-)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt-) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Actieplan ‘Ouderen in veilige handen’, Ministerie van VWS, 30 maart 2011. Voortzetting Actieplan ‘Ouderen in veilige handen’ (2015-2017).

Baker MW, LaCroix AZ, Wu C, et al. Mortality risk associated with physical and verbal abuse in women aged 50 to 79. J Am Geriatr Soc. 2009;57(10):1799-809. doi: 10.1111/j.1532-5415.2009.02429.x. Epub 2009 Aug 13. PubMed PMID: 19682130.

Begle AM, Strachan M, Cisler JM, et al. Elder mistreatment and emotional symptoms among older adults in a largely rural population: the South Carolina elder mistreatment study. J Interpers Violence. 2011;26(11):2321-32. doi: 10.1177/0886260510383037. Epub 2010 Sep 9. PubMed PMID: 20829233; PubMed Central PMCID: PMC3005541.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Comijs HC. 'Elder mistreatment: prevalence, risk indicators and consequences', PhD, Vrije Universiteit Amsterdam. 1999.

Comijs HC, Pot AM, Smit JH, et al. Elder abuse in the community:prevalence and consequences. J Am Geriatr Soc. 1998;46(7):885-8.PubMed PMID:9670877.

Dong XQ. Elder Abuse: Systematic Review and Implications for Practice. J Am Geriatr Soc. 2015;63(6):1214-38. doi: 10.1111/jgs.13454. Epub 2015 Jun 11. Review. PubMed PMID: 26096395.

Dong X, Simon MA. Elder abuse as a risk factor for hospitalization in older persons. JAMA Intern Med. 2013;173(10):911-7. doi: 10.1001/jamainternmed.2013.238. PubMed PMID: 23567991

Dong X, Simon M, Mendes de Leon C, et al. Elder self-neglect and abuse and mortality risk in a community-dwelling population. JAMA. 2009;302(5):517-26. doi: 10.1001/jama.2009.1109. PubMed PMID: 19654386; PubMed Central PMCID: PMC2965589.

Lachs MS, Williams CS, O'Brien S, et al. The mortality of elder mistreatment. JAMA. 1998;280(5):428-32. PubMed PMID: 9701077.

http://www.veiligezorgrelatie.nl/downloads/Leidraad%20Veilige%20zorgrelatie,%20uitgewerkt%20(april%202016).pdf.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0. Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html. 2012.

Mouton CP, Rodabough RJ, Rovi SL, et al. Psychosocial effects of physical and verbal abuse in postmenopausal women. Ann Fam Med. 2010;8(3):206-13. doi: 10.1370/afm.1095. PubMed PMID: 20458103; PubMed Central PMCID: PMC2866717.

Olofsson N, Lindqvist K, Danielsson I. Fear of crime and psychological and physical abuse associated with ill health in a Swedish population aged 65-84 years. Public Health. 2012;126(4):358-64. doi: 10.1016/j.puhe.2012.01.015. Epub 2012 Mar 2. PubMed PMID: 22386619.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Rijksoverheid ouderenmishandeling, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ouderenmishandeling.

Schofield MJ, Powers JR, Loxton D. Mortality and disability outcomes of self-reported elder abuse: a 12-year prospective investigation. J Am Geriatr Soc. 2013;61(5):679-85. doi: 10.1111/jgs.12212. Epub 2013 Apr 16. PubMed PMID: 23590291.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Diagnostiek bij een vermoeden van OM