Het vergrote ovarium

Initiatief: NVOG Aantal modules: 16

Chirurgie versus expectatief bij een vergroot ovarium

Uitgangsvraag

Is het beter een benigne ogende ovariumcyste/-tumor chirurgisch te verwijderen dan het in situ te laten?

Aanbeveling

Beslis bij asymptomatische patiënten met een benigne ogende ovariumcyste < 10 cm zonder groei en/of morfologische verandering samen over de keuze voor het chirurgisch verwijderen dan wel in situ laten van de tumor. Volg hiervoor de onderstaande stappen om samen tot een beslissing te komen

 

Geef bij patiënten zonder klachten duidelijk voorlichting over het spontane beloop van een benigne ogende cyste om de acceptatie van een afwachtend beleid te vergroten. Hierin kunnen de volgende items aan bod komen, voor zo ver deze betrekking hebben op de situatie van de patiënte:

  1. Bespreek dat over het algemeen ongeveer 1 op de 3 benigne ovariumcystes bij asymptomatische premenopauzale vrouwen en 1 op de 13 benigne ovariumcystes bij asymptomatische postmenopauzale vrouwen spontaan verdwijnt tijdens follow-up.
  2. Bespreek dat uiteindelijk > 80% van alle vrouwen met een benigne ovariumcyste zonder klachten tijdens follow-up uiteindelijk geen ingreep hoeft te ondergaan.
  3. Bespreek dat de kans op een ruptuur of ovariële torsie bij follow-up van een benigne ovariumcyste < 1%. Bespreek dat het risico op een torsie afhankelijk lijkt te zijn van het type cyste en de maximale afmeting van de cyste tijdens follow-up. Zie tabel 4 en 5 in de overwegingen van deze module.
  4. Bespreek dat de kans dat een benigne ogende ovariumcyste toch maligne is of wordt tijdens follow-up bij premenopauzale vrouwen ligt in de orde van 1 op 1000. Bij postmenopauzale vrouwen bedraagt deze kans 7 op 1000.

 

Counsel asymptomatische vrouwen met een benigne ovariumcyste over de mogelijke voor- en nadelen van een afwachtend beleid versus primair operatief ingrijpen.

 

Maak gebruik van de beschikbare flowcharts voor follow-up van de asymptomatische uniloculaire glandwandige ovariumcyste, benigne ogende ovariumcyste en de dermoïdcyste voor zowel pre- als postmenopauzale vrouwen.

 

Overweeg chirurgie bij asymptomatische premenopauzale en postmenopauzale vrouwen:

  • Indien de ovariumcyste niet betrouwbaar als benigne kan worden bestempeld tijdens het eerste consult.
  • Bij alle benigne ogende ovariumcystes > 10 cm.
  • Bij groei en /of morfologische veranderingen bij opvolging van benigne ogende ovariumcysten of bij het ontstaan van klachten.

Overwegingen

De onderstaande overwegingen en aanbevelingen gelden voor het overgrote deel van de populatie waarop de uitgangsvraag betrekking heeft.

 

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Er zijn geen studies gevonden waarin was gekeken naar vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit waarbij werd vergeleken tussen chirurgie en expectatief beleid. Vijftien niet-vergelijkende, beschrijvende observationele cohortstudies zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De resultaten werden daarom alleen beschrijvend gepresenteerd.

 

De overall bewijskracht is gegradeerd als zeer laag doordat er geen vergelijkende studies zijn gevonden waarover een GRADE-beoordeling kon worden uitgevoerd.

 

De uitgangsvraag van deze module heeft als doel om na te gaan wanneer wel en wanneer niet behandeld moet worden bij een benigne ogende ovarium cyste. Er bestaan geen gerandomiseerde onderzoeken over deze onderzoeksvraag, enkel retrospectieve en prospectieve cohortonderzoeken. Dit maakt de kwaliteit van bewijskracht laag. Bij gebrek aan rechtstreeks vergelijkende onderzoeken (expectatief versus chirurgie) is het moeilijk om beide groepen rechtstreeks met elkaar te vergelijken en dus kan enkel indirecte bewijs gebruikt worden.

 

In de vorige editie van de richtlijn waren vooral kleine studies geïncludeerd met voornamelijk postmenopauzale patiënten, waar geen informatie beschikbaar was ten aanzien van de volgende complicaties (risico op torsie en ruptuur in zijn geheel, en zeer weinig informatie betreffende de uitkomst maligniteit). Voor de update van deze module zijn in totaal vijf nieuwe artikelen geïdentificeerd (Alcazar, 2013; Froyman, 2019; Guraslan, 2016; Pascual, 2017; Sarkar, 2012). Dit betreffen vier kleine cohortstudies en één grote prospectieve cohortstudie van Froyman (2019). Gezien de grootte van deze studie (n=1919) waarin zowel pre– als postmenopauzale patiënten bij follow-up worden beschreven, evenals het voorkomen van complicaties (torsie, ruptuur, maligniteit), zal in de onderstaande overwegingen voornamelijk gereflecteerd worden op de bevinding uit deze studie en overige literatuur. Een kanttekening hierbij is dat de studie van Froyman (2019) daarmee ook de enige grote studie uit de literatuuranalyse is waarop teruggevallen kan worden en dat meer onderzoek nodig is.

 

Samengevat blijkt uit de literatuur dat bij asymptomatische patiënten met een benigne ovariumcyste die expectatief opgevolgd worden het risico op complicaties en het ontwikkelen van een maligniteit zeer laag is. De resultaten uit de studie van Froyman (2019) en uit de 14 kleinere cohortstudies suggereren allen dat afwachten veilig is. De kans op maligne transformatie was zeer laag in de studies, namelijk variërend van 0 tot 1,4%. Daarbij was de kans op torsie (0 tot 0,4%) en ruptuur van de cyste (0 tot 0,2%) erg laag en lijkt dus weinig voor te komen. Daarnaast suggereren de resultaten van de literatuuranalyse dat de kans op spontane resolutie van een benigne uitziende cyste reëel lijkt (0 tot 50%). In de studie van Froyman (2019) bleek de cumulatieve incidentie voor het verdwijnen van de cyste 24,8% na 1 jaar en 29,8 % (27,0 tot 32,6) na 2 jaar opvolging bij premenopauzale patiënten en 5,6% na 1 jaar en 7,5 % (5,6 tot 9,3) na 2 jaar opvolging binnen de groep van postmenopauzale patiënten. Overall bedroeg de kans op spontane resolutie 16,5% na 1 jaar en 20,2 % (18,4 tot 22,1) na 2 jaar opvolging.

 

Op dit moment blijkt een substantieel gedeelte van alle vrouwen met een benigne uitziende ovariumcyste een operatie te ondergaan. Binnen de groep premenopauzale patiënten varieert dit aantal tussen de 0 en 21% in de literatuur. Bij postmenopauzale patiënten varieert dit tussen de 0 en 67%, afhankelijk van de geïncludeerde studie. In de studie van Froyman (2019) werden uiteindelijk 16% (18,7% binnen premenopauzale patiënten, 12,6% binnen postmenopauzale patiënten) van alle vrouwen geopereerd na een interim analyse bij 2 jaar follow-up. In de studie van Froyman (2019) werd bij ongeveer 3 op 5 (60%) van de patiënten dit gedaan omwille angst bij arts of patiënt. Bij ongeveer 28% van alle patiënten die chirurgie ondergaan werd dit gedaan op basis van klachten (pijn), waarbij echter in de meerderheid van de gevallen geen torsie of ruptuur werd waargenomen. Ongeveer 12% van alle patiënten die chirurgie ondergaan werd dit gedaan vanwege een vermoeden op een maligne transformatie (onder andere groei van de cyste of morfologische verandering).

 

Het is belangrijk dat patiënten zonder klachten duidelijke voorlichting krijgen over het spontane beloop van een benigne ogende cyste krijgen om de acceptatie van een afwachtend beleid te vergroten. Goede voorlichting (informatiebrochures) voor zowel arts als patiënt zou het aantal interventies (en de hiermee gemoeide kosten) kunnen verlagen. Anderzijds kan men bij angstige maar verder asymptomatische patiënten of asymptomatische patiënten met een sterk uitgesproken voorkeur overwegen om niet voor een expectatief beleid te kiezen gezien de grote kans dat uiteindelijk toch nog een ingreep uitgevoerd wordt.

 

Om tot een goed advies te komen over de te geven voorlichting met betrekking tot de risico’s van expectatief beleid moeten de volgende zaken uit de literatuur nader beschouwd worden.

 

Risico op maligniteit

Het overall risico op maligne transformatie lijkt zeer laag (0 tot 1,4%). In de studie van Froyman (2019) was de 2-jaars cumulatieve incidentie voor het vinden van een invasieve maligniteit 0,1% (95%BI 0,1 tot 0,3%) was en 0,4% (95%BI < 0,1 tot 0,8%) was voor het vinden van een borderline tumor in premenopauzale patiënten. De 2-jaars cumulatieve incidentie voor het vinden van een invasieve maligniteit 0,7% (95%BI 0,1 tot 1.3%) was en 0,1% (95%BI <0,1 tot 0,4%) was voor het vinden van een borderline tumor in postmenopauzale patiënten. Na een follow-up duur van 24 maanden uiteindelijk 5 (< 1%) vrouwen gediagnosticeerd met invasief ovariumcarcinoom (n=4 bleken type 1 (3 stadium 1 en 1 stadium 3) tumoren, die meestal een gunstige prognose hebben en n=1 casus bleek een type II tumor (stadium 3 ziekte) met een meestal ongunstigere prognose), 5 (< 1%) vrouwen met een borderline tumor, en 2 vrouwen met een metastase van een andere primaire maligniteit. Van deze 12 vrouwen ondergingen 11 vrouwen een operatie binnen één jaar na start van conservatief, afwachtend beleid; waarvan 9 vrouwen binnen 6 maanden na start van de studie. Het korte tijdsinterval tussen de start van deelname binnen de studie en de uiteindelijke diagnose van maligniteit (inclusief borderline tumoren) suggereert dat deze afwijkingen vermoedelijk zijn misgeclassifieerd als benigne (valsnegatieven) bij de start van de studie. Het lijkt daarbij erg onwaarschijnlijk dat de prognose voor de patiënten met een borderline tumor of vroeg stadium ovariumcarcinoom binnen deze studie negatief is beïnvloed door het ontstane delay met betrekking tot diagnosestelling. De mogelijke misclassificatie onderstreept het belang om tijdens het eerste consult een goede differentiatie te maken tussen benigne en (verdenking op) maligne ovariumtumoren.

 

Risico op torsie

Het overall risico op torsie lijkt zeer laag (0 tot 0,4%). In de studie van Froyman (2019) bleek de 2 jaars cumulatieve incidentie voor het krijgen van een torsie 0,5% (< 0,1 tot 0,9) bij premenopauzale patiënten en 0,3 % (< 0,1 tot 0,7) bij postmenopauzale patiënten. In totaal werden 7 nieuwe casussen met een torsie beschreven in binnen een groep van 1919 patiënten met een cyste die werden opgevolgd. Alle torsies traden op bij cysten > 5 cm, waarvan 6 uit 7 optraden binnen 4 maanden na inclusie en start follow-up. Er dient vermeldt de worden dat de gemiddelde maximale diameter van benigne uitziende cystes die werden geïncludeerd in de studie van Froyman (2019) 41 mm betrof (mediaan) met een interkwartiele spreiding van 30 tot 54 mm. Het risico op een torsie lijkt dus toe te nemen met de grootte van de diameter van de cyste (zie tabel 4). Het risico op een ovariële torsie bij afwijkingen boven de 10 cm ligt in de orde van grootte van 5 tot 6 %. Daarnaast lijkt het risico ook sterk afhankelijk van het type cyste, meer specifiek de veronderstelde diagnose (zie tabel 5).

 

Tabel 4 Cumulatieve incidentie ovariële torsie ten aanzien van de grootte van de adnextumor in mm (Froyman, 2019)

Grootte laesie (mm)

N

Cumulatieve incidentie torsie (%)

1 tot 30

506

0

31 tot 40

429

0

41 tot 50

395

0

51 tot 0

404

0,9

71 tot 100

150

1,4

101 tot 216

35

5,7

 

Tabel 5 Cumulatieve incidentie ovariële torsie ten aanzien van de veronderstelde diagnose (Froyman, 2019)

Veronderstelde diagnose

N

Cumulatieve incidentie torsie (%)

Endometrioma

331

0

Hydrosalpinx

85

0

Simpele cyste

480

0,3

Sereus cystadeno(fibro)ma

428

0,5

Functionele cyste

158

0

Fibro(theco)ma

92

0

Mucineus cystadeno(fibro)ma

67

0

Teratoom

195

1,3

 

Risico op ruptuur

Het overall risico op ruptuur lijkt zeer laag (0 tot 0,2%). In de studie van Froyman (2019) bleek de 2 jaars cumulatieve incidentie voor het krijgen van een ruptuur 0,4 (< 0,1 tot 0,7) bij premenopauzale patiënten en werd niet waargenomen binnen de groep van postmenopauzale patiënten. Binnen deze 4 casussen bleek het te gaan om kleinere afwijkingen variërend tussen de 37 en 48 mm, allen bevestigd tijdens operatief ingrijpen, waarbij het in 2 van de 4 gevallen bleek te gaan om een geruptureerde endometriose cyste.

 

Heelkunde

Data uit screeningstudies naar ovariumcarcinoom, zoals de UKCTOCS en PLCO, suggereren dat het chirurgisch verwijderen van vastgestelde ovariumcystes bij asymptomatische postmenopauzale vrouwen binnen deze studies niet leidt tot een afname in de incidentie van ovariumcarcinoom, vergeleken met usual care. De UKCTOCS betrof een randomized controlled trial (RCT) bij 200.000 postmenopauzale vrouwen, waarvan de helft geen behandeling kreeg (controlegroep), ongeveer 50.000 vrouwen jaarlijkse screening middels CA-125 meting en echo kregen en ongeveer 50.000 vrouwen alleen jaarlijkse echo controle kregen (Menon, 2009. De PLCO studie betreft een RCT onder meer dan 78.000 vrouwen die ofwel jaarlijks gescreend werden op afwijkingen aan het ovarium middels CA 125 meting en echo, ofwel usual care kregen (Buys, 2011). In deze studie was de rate ratio voor ovariumcarcinoom 1,21 (95% BI 0,99 tot 1,48) voor vrouwen in de interventiegroep vergeleken met controlegroep. Ook in een andere grote observationele studie van waarin alle benigne ovariumcystes die werden ontdekt tijdens screening voor ovariumcarcinoom operatief werden verwijderd, bleek na gemiddeld 15 jaar follow-up dat de incidentie van ovariumcarcinoom in de gescreende populatie niet lager bleek dan verwacht (Crayford, 2000).

 

Indirect zou men uit deze data kunnen afleiden dat de meeste benigne ovariumcystes zich niet zullen ontwikkelen tot een invasief ovariumcarcinoom. In het geval dat er wel maligne transformatie optreedt betreffen het veelal borderline tumoren of type 1 invasieve kwaadaardige adnextumoren (laag gradig sereuze, laag gradige endometrioïde, clear cell en mucineuze adnex tumoren)). Deze afwijkingen ontwikkelen zich langzaam, hebben een goede prognose en zijn maar voor een klein gedeelte verantwoordelijk voor de mortaliteit bij ovariumcarcinoom (Kurman, 2010).

 

De kans op ernstige complicaties bij chirurgie voor adnexpathologie, zoals bijvoorbeeld een longembolie, diep veneuze trombose, darmperforatie, darmobstructie of wonddehiscentie), varieert tussen de 3,5 en 15,1% (Buys, 2011; Jacobs, 2016). Binnen de studie van Froyman (2019) is uiteindelijk 12% (n=96/823) van alle postmenopauzale patiënten met een benige cyste tijdens opvolging geopereerd. Door de keuze van een afwachtend beleid in te stellen is potentieel bij 26 tot 109 vrouwen binnen de gehele groep (n=823) een ernstige chirurgische complicatie voorkomen.

 

Er werden geen studies gevonden waarin de uitkomstmaten mechanische klachten, bloeding, inklemming of fertiliteit waren beschreven bij vrouwen met vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit.

 

Groei

Groei en /of morfologische veranderingen bij opvolging van benigne ogende ovariumcysten of bij het ontstaan van klachten zijn redenen om over te gaan tot heelkunde. Bij het bepalen van de afmeting van de ovariumcyste meet men enkel de afwijking op, en dus niet de normale ovariële stroma zowel bij pre- als postmenopauzale patiënten. Zie ook de studie van Timmerman (2000). Hierin wordt zeer uitvoerig uitgelegd hoe je dit gestandaardiseerd dient te doen. Hoe ‘groei’ specifiek is gedefinieerd in de literatuur is niet eenduidig. In de kliniek wordt meestal gekeken naar de maximale diameter in een dimensie, mogelijk is echter het bepalen van het volume door de afmetingen in 3 dimensies te meten een geschiktere parameter om meer betrouwbaar groei te kunnen objectiveren. Het lijkt wel voor de hand te liggen om een ovariumcyste door dezelfde gynaecoloog te laten beoordelen op groei teneinde meetvariatie te beperken en dus interobserver variatie.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

Potentiële voordelen van een expectatief beleid voor patiënten zijn: (a) het vermijden van een operatieve ingreep en de morbiditeit die hieruit kan voortvloeien; (b) het sparen van het ovarium in geval van (toekomstige) zwangerschapswens bij premenopauzale patiënten; (c) het vermijden van risicovolle ingrepen bij patiënten met al bestaande comorbiditeit. De potentiële voor- en nadelen moeten worden afgewogen.

 

De nadelen voor een patiënt zijn: (a) risico op complicaties (torsie, ruptuur, en inklemming) bij afwachtend beleid; (b) risico op het missen van maligniteiten die dan niet tijdig geopereerd worden en (c) het feit dat een deel van de patiënten uiteindelijk toch een ingreep krijgt.

 

Kosten (middelenbeslag)

We gaan ervan uit dat de kosten en baten van follow-up en chirurgie bij een beperkte groep van patiënten niet opwegen tegen de kosten en baten van enkel chirurgie bij alle patiënten. Daarom gaan de voordelen zwaarder wegen dan de nadelen. Hier moet echter opgemerkt worden dat er nooit kosteneffectiviteit studies uitgevoerd zijn om dit te onderbouwen.

 

Aanvaardbaarheid voor de overige relevante stakeholders

Er lijken geen principiële bezwaren vanuit de overige stakeholders te bestaan.

 

Haalbaarheid en implementatie

Een belangrijke voorwaarde voor de keuze voor een afwachtend beleid betreft een betrouwbare classificatie van de benigne ovariumcyste bij een asymptomatische vrouw.

 

Het merendeel van de benigne cysten krijgt al een betrouwbare diagnose met gebruik van de IOTA benigne easy descriptors. Indien bij subjectieve beoordeling voor de residuele groep van cysten twijfel bestaat over de aard van de afwijking lijkt beoordeling door een expert in gynaecologische echoscopie op zijn plaats. Maak hierbij gebruik van de bijgevoegde flowchart om tot een beslissing te komen.

 

Indien deze niet beschikbaar is lijkt heelkunde geïndiceerd. Wij adviseren dan om gebruik te maken van een predictiemodel (zie de module Diagnostische modellen) om triage mogelijk te maken en te bepalen waar en door wie (benigne gynaecoloog of gynaecologisch oncoloog) een patiënte dient te worden geopereerd.

 

Rationale/ balans tussen de argumenten voor en tegen de interventie

Er zijn geen direct vergelijkende studies gevonden waarin primaire chirurgie met expectatief beleid werd vergeleken bij vrouwen met een benigne ovariumcyste. Tot 2019 bleken er slechts een handvol kleine, niet vergelijkende cohortstudies te bestaan.

 

Met de komst van de grote prospectieve observationele cohortstudie van Froyman (2019) is er meer robuuste data voorhanden om vrouwen betrouwbaar te kunnen counselen. Omdat Froyman (2019) op dit moment de enige grote studie is, is er nog wel meer onderzoek nodig. In navolging van eerdere kleinere studies lijkt de kans op spontane resolutie van een benigne ovariumcyste reëel in zowel pre- als postmenopauzale patiënten en zijn de risico’s op cyste gerelateerde complicaties zoals maligne transformatie, torsie en/of ruptuur zeer klein. Voor het merendeel van de asymptomatische vrouwen met een benigne ovariumcyste lijkt een afwachtend beleid verantwoord. Dit moet worden toegelicht door de arts om de kans op acceptatie van een afwachtend beleid te vergroten. Daarbij is het ook belangrijk dat vrouwen gecounseld worden over de mogelijke voor- en nadelen van een afwachtend beleid versus direct opereren.

 

Een belangrijke voorwaarde voor de keuze voor afwachtend beleid is dat de cyste betrouwbaar als benigne is geclassificeerd. Wanneer geen ‘spot-on’ diagnose van een benigne cyste mogelijk is, ook niet na gebruik van de IOTA easy descriptors, wordt indien beoordeling door een ervaren collega in gynaecologische echoscopie niet mogelijk is, geadviseerd gebruik te maken van een diagnostisch model (zie de module Diagnostische modellen). Afhankelijk van deze triage wordt heelkunde geadviseerd door een benigne gynaecoloog of gynaecologisch oncoloog. Hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de bijbehorende flowcharts.

 

In een drietal situaties wordt heelkunde in plaats van een expectatief beleid geadviseerd, namelijk wanneer de cyste niet betrouwbaar als benigne kan worden bestempeld tijdens het eerste consult, bij alle benigne ogende ovariumcystes > 10 cm, en bij groei en/of morfologische veranderingen bij opvolging van benigne ogende ovariumcysten of bij het ontstaan van klachten.

Onderbouwing

Therapie is noodzakelijk indien er klachten zijn die door de ovariële cyste verklaard kunnen worden of bij een verdenking op een maligniteit. Voor dit laatste wordt verwezen naar de richtlijn Epitheliaal Ovariumcarcinoom (NVOG, 2012) of oncoline. Het merendeel van de benigne ovariumcystes wordt echter per toeval ontdekt bij vrouwen zonder klachten door het gebruik van andere beeldvormende technieken zoals MRI, CT of echoscopisch onderzoek van het abdomen voor andere indicaties. Als er echter geen klachten zijn en de verdenking op een maligniteit laag is, is het beleid minder duidelijk. Dit wordt verklaard door het ontbreken van betrouwbare informatie rondom het risico op bijvoorbeeld maligne transformatie, ovariële torsie of ruptuur bij het in-situ laten van deze benigne ovariumcystes. Recent is er met het beschikbaar komen van de 2 jaar interim-analyse van de International Ovarian Tumor Analysis (IOTA) fase 5 studie (langdurige follow-up van benigne ogende ovariumcysten) nieuwe informatie beschikbaar rondom de veiligheid van langdurige opvolging (24 maanden) van deze afwijkingen. De vragen of, wanneer en hoe er behandeld moet worden, zullen daarom in deze module aan bod komen.

-

GRADE

Bij vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit varieerde de gerapporteerde incidenties tussen de studies voor de uitkomstmaat groei van de cyste tijdens expectatief beleid als volgt:

    • Groei (toename) van de cyste: 0 tot 24%;
    • Cyste gelijk gebleven: 17 tot 88%;
    • Cyste kleiner geworden: 0 tot 29%;
    • Cyste spontaan verdwenen: 0 tot 50%.

 

Het is onduidelijk of er een verschil is tussen pre- en postmenopauzale vrouwen in het voorkomen van groei, gelijk blijven of kleiner worden van de cystes tijdens expectatief beleid.

 

Bronnen: (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013; Aubert, 1998; Castillo, 2004; Conway, 1998; Froyman, 2019; Goldstein, 1989; Hoo, 2010; Kroon, 1995; Nardo, 2003; Sarkar, 2012; Valentin, 2002; Wang, 2012)

 

Mogelijk is de spontane resolutie van cystes gedurende twee jaar expectatief beleid hoger onder premenopauzale vrouwen vergeleken met postmenopauzale vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit (cumulatieve incidentie: 29,8% (95%BI 27,0 tot 32,6) versus 7,5% (95%BI 5,6 tot 9,3)).

 

Bronnen: (Froyman, 2019)

 

-

GRADE

Bij vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit varieerde de gerapporteerde incidentie van een gerupteerde cyste van 0 tot 0,2% en van een torsie van 0 tot 0,4%.

 

Er werden geen gevallen van bloeding of inklemming gerapporteerd tijdens expectatief beleid bij vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit.

 

Bronnen: (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013; Froyman, 2019; Hoo, 2010; Pascual, 2017)

 

-

GRADE

Bij vrouwen met een vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit varieerde de gerapporteerde incidentie van een maligniteit van 0 tot 1,4%.

 

Bronnen: (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013; Castillo, 2005; Conway, 1998; Froyman, 2019; Goldstein, 1989; Guraslan, 2016; Hoo, 2010; Kroon, 1995; Nardo, 2003; Pascual, 2017; Sarkar, 2012; Wang, 2012)

 

Het is onduidelijk of het risico op maligniteit hoger is voor premenopauzale vrouwen of voor postmenopauzale vrouwen met vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit (2-jaars cumulatieve incidentie: 0,1% (95%BI < 0,1 tot 0,3%) versus 0,7% (95%BI 0,1 tot 1,3%)).

 

Bronnen: (Froyman, 2019)

 

-

GRADE

Er werden geen studies gevonden waarin de uitkomstmaten mechanische klachten, bloeding, inklemming of fertiliteit waren beschreven bij vrouwen met vergroot ovarium zonder a priori verdenking op maligniteit.

Beschrijving studies

Er werden 15 cohortstudies geïncludeerd waarin vrouwen met ovariumcystes/-tumoren werden bestudeerd (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013; Aubert, 1998; Castillo, 2004; Conway, 1998; Froyman, 2019; Goldstein, 1989; Guraslan, 2016; Hoo, 2010; Kroon, 1995; Nardo, 2003; Pascual, 2017; Sarkar, 2012; Valentin, 2002; Wang, 2012). Studiekenmerken worden gepresenteerd in tabellen 1 en 2. De resultaten worden zo veel mogelijk gepresenteerd op basis van de menopauzale status van de vrouw, indien bekend.

 

De meeste studies beschreven vrouwen met één of meerdere adnexale cystes met benigne aspect. Sommige studies includeerden vrouwen met louter uniloculaire cystes (Aubert, 1998; Castillo, 2004; Conway, 1998; Nardo, 2013), andere studies includeerden zowel uni- als multiloculaire cystes of hadden dit niet vooraf expliciet gedefinieerd. Een aantal studies includeerden louter simpele cystes (Aubert, 1998; Castillo, 2004; Conway, 1998; Kroon, 19995; Sarkar, 2012), één studie includeerde louter dermoïdcystes (Hoo, 2012), de andere studies includeerden meerdere types of hadden dit niet gespecifieerd. Sommige studies includeerden louter asymptomatische vrouwen (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013; Aubert, 1998; Pascual, 2017; Valentin, 2002), anderen includeerden ook symptomatische vrouwen of hadden dit niet vooraf expliciet gedefinieerd. Twee onderzoeken beschreven louter premenopauzale vrouwen (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013), negen studies beschreven louter postmenopauzale vrouwen (Aubert, 1998; Castillo, 2004; Conway, 1998; Goldstein, 1989; Guraslan, 2016; Kroon, 1995; Nardo, 2003; Sarkar, 2012; Valentin, 2002) en vier studies beschreven zowel pre- als postmenopauzale vrouwen (Froyman, 2019; Hoo, 2010; Pascual, 2017; Wang, 2012).

 

Het aantal vrouwen en de indicaties voor chirurgie tijdens expectatief beleid wordt weergegeven in Tabel 2. Het aantal vrouwen dat chirurgie onderging tijdens expectatief beleid varieerde van 0 tot 67% tussen de studies, ongeacht de menopauzale status van de vrouw.

 

Tabel 1 Beschrijving patiëntkenmerken van de geïncludeerde studies

Auteur (jaartal)

Demografische kenmerken

(N totaal patiënten; N totaal aantal cystes; % pre- %postmenopauzaal; duur follow-up)

Beschrijving van relevante in- en exclusiecriteria.

Alcazar (2005)

N totaal patiënten: 120

N totaal cystes: ?

 

100% premenopauzaal

 

Follow-up: 6 tot 12-maandelijks interval. Gemiddelde duur 42 maanden (range 18 tot 94)

Asymptomatische vrouwen met op echo bevestigde benigne ovariumcyste < 6 cm en CA-125 < 65 IU/ml.

 

Alcazar (2013)

N totaal patiënten: 166

N totaal cystes: 192 cystes + 40 nieuwe cystes tijdens follow-up.

 

100% premenopauzaal

 

Follow-up: 2 jaar lang elke 6 maanden echo controle.

Mediane duur 48.5 maanden (range 6 tot 192)

Premenopauzale vrouwen met persistente, asymptomatische adnexale cyste < 8 cm, met benigne aspect op basis van echo. Alleen uni- of multiloculaire solide massa’s.

Exclusie bij CA125< 65 U/Ml of hormonale behandeling in de afgelopen 3 maanden. Vrouwen die <6 maanden na diagnose werden geopereerd of spontane resolutie 2 tot 3 maanden na diagnose werden geëxcludeerd.

Aubert (1998)

N totaal patiënten: 36

N totaal cystes: ?

 

100% postmenopauzaal

 

Follow-up: 8 tot 10 weken na diagnose, daarna 6-maandelijks en daarna jaarlijks. Gemiddelde duur varieerde van 4 tot 70 maanden.

Asymptomatische vrouwen met simpele ovariumcyste 1,5 tot 5 cm groot, unilateraal, uniloculair, zonder septaties, excrescenties of solide componenten.

Castillo (2004)

N totaal patiënten: 149

N totaal cystes: 153

 

100% postmenopauzaal

 

Follow-up: Januari 1995 tot juni 2002.

Vrouwen met simpele, uniloculaire ovariumcystes.

Conway (1998)

N totaal patiënten: 116 (?)

N totaal cystes: 116

 

100% postmenopauzaal

 

Follow-up: Januari 1995 tot juni 2002.

Asymptomatische vrouwen met simpele, uniloculaire ovariumcystes < 5 cm.

Froyman (2019)

N totaal patiënten: 1919 (nieuwe massa’s)

N totaal cystes: ?

 

57% premenopauzaal

43% postmenopauzaal

 

Follow-up: interval elke 3 maanden, 6 maanden en daarna jaarlijks. Per protocol analyse uitgevoerd na 2 jaar: gemiddelde duur 27 maanden (IQR 14 tot 38).

Minimaal 1 adnexale massa met benigne morfologie op basis van echo bij patiënten met geen of minimale symptomen.

Exclusie bij laesies met diameter < 3 cm, waarvan vermoed werd dat ze fysiologische waren.

 

Ter info: zwangerschap was geen reden voor exclusie.

Goldstein (1989)

N totaal patiënten: 42

N totaal cystes: ?

 

100% postmenopauzaal

 

Follow-up: 3 tot 37 maanden

Patiënten met unilaterael cystes < 5 cm, zonder septaties of solide componenten of ascites.

Guraslan (2016)

N totaal patiënten: 204

N totaal cystes: 236

 

100% postmenopauzaal

 

Follow-up: 2 x 3 maanden, 2x 6 maanden en daarna jaarlijks. Gemiddelde duur onbekend.

Patiënten met uni- of multiloculaire cystes zonder verdenking op maligniteit.

 

Ter info: aanvankelijk was het ziekenhuisbeleid om bij cystes > 5 cm meteen te opereren, daarna veranderde dit beleid naar operatie bij > 7 cm of wanneer de cyste niet spontaan verdwijnt tijdens follow-up.

Hoo (2012)

N totaal patiënten: 289

N totaal cystes: ?

 

Pre- en postmenopauzaal: % onbekend.

 

Follow-up: mediaan 12,6 maanden (IQR 7,6 tot29,3)

Vrouwen met een dermoïdcyste die expectatief behandeld wilden worden. Symptomatische vrouwen kregen behandeling aangeboden.

 

Exclusie bij follow-up < 3 maanden.

Kroon (1995)

N totaal patiënten: 83

N totaal cystes: ?

 

100% postmenopauzaal

 

Follow-up: Januari 1995 tot juni 2002 (gemiddelde onbekend)

Vrouwen met simpele ovariumcystes (inclusiecriteria niet duidelijk beschreven).

Nardo (2003)

N totaal patiënten: 226

N totaal cystes: ?

 

100% postmenopauzaal

 

Follow-up: 5 jaar (spreiding onbekend)

Vrouwen met persistente uniloculaire ovariumcystes < 5cm en met normale CA125 serum levels.

Sarkar (2012)

N totaal patiënten: 314

N totaal cystes: 378 cystes

 

100% postmenopauzaal

 

Follow-up: jaar 1 drie keer controle, daarna jaarlijks. Gemiddelde duur 26,5 maanden (range 3 weken tot 156 maanden)

Patiënten met simpele cystes.

 

Pascual (2017)

N totaal patiënten: 408

N totaal cystes: ?

 

90% premenopauzaal; 10% postmenopauzaal

 

Follow-up: 3, 6 maanden na diagnose en daarna jaarlijks. Gemiddelde duur onbekend.

Vrouwen met benigne, asymptomatische ovarium teratoma asymptomatisch.

 

Exclusie < 6 maanden follow-up.

Valentin (2002)

N totaal patiënten: 134

N totaal cystes: 166

 

100% postmenopauzaal.

 

Follow-up: 25 juni 1991 tot 14 december 1998. Gemiddelde onbekend.

Asymptomatische vrouwen met één of meerdere ovarium cystes die als benigne waren beoordeeld.

Wang (2012)

N totaal patiënten: 43

N totaal cystes: ?

 

% pre- en postmenopauzaal onbekend.

 

Follow-up: gemiddeld 30 maanden (3 tot 76).

Vrouwen met een solide adnexale massa (met minimale of geen cystisch component), gladde contouren en geen bewijs van toegenomen transmissie. De massa’s vertoonden akoestische attenuatie op basis van echo.

 

Tabel 2 Aantallen en indicaties voor chirurgie tijdens expectatief beleid

Studie

Aantal patiënten (n)

Aantal chirurgie (n(%))#

Indicatie tot chirurgie (n (%))*

Toename van

klachten

Verandering op echoscopie

Stijging van CA125

Wens/angst van arts of patiënt

Ingreep voor andere pathologie

Premenopauzale vrouwen

Alcazar, 2005

120

0

-

-

-

-

-

Alcazar, 2013

166

45

(21%)

1

(0,4%)

25

(11%)

-

19

(8%)

-

Froyman, 2019†

1096

Cumulatieve 2-jaars incidentie 18,7% (95%BI 16,3-21,1)

-

-

-

-

-

Range subgroep

 

0 tot 21%

-

-

-

-

-

Postmenopauzale vrouwen

Aubert, 1998

36

0

-

-

-

-

-

Castillo, 2004

115

11

(10%)

0

7

(64%)

2

(18%)

2

(18%)

0

Conway, 1998

96

18

(19%)

0

6

(33%)

0

12

(67%)

0

Froyman, 2019†

823

Cumulatieve 2-jaars incidentie (12,6% (95%BI 10,2-14,9)

-

-

-

-

-

Goldstein, 1989

16

2

(13%)

0

0

1

(50%)

1

(50%)

0

(0.0)

Guraslan, 2016**

204

137

(67%)

Persistentie 42 (21%)

130

(64%)

14

(7%)

18

(9%)

-

Hoo, 2010

93

24

(25.8)

9

(37.5)

0

0

12

(50%)

3

(13%)

Nardo, 2003

226

138

(61%)

0

54

(39%)

0

84

(61%)

0

Pascual 2017

408

130

(32%)

4

(3%)

115

(89%)

-

6

(5%)

5

(4%)

Sarkar 2012

314

14

(5%)

-

14

(100%)

-

-

-

Valentin, 2002

134

12

(9%)

2

(17%)

5

(42%)

0

3

(25%)

2

(17%))

Range subgroep

 

0-67%

-

-

-

-

-

Pre- en postmenopauzale vrouwen (gemengd)

Wang, 2012

43

14

(33%)

-

-

-

-

-

Froyman,

2019

1919

314

(16,1%)

113

13

-

188

-

Overall range

 

0-67%

 

 

 

 

 

# Percentage = 100x (aantal chirurgie / totaal aantal patiënten). * Percentage = 100x (aantal met bepaalde indicatie tot chirurgie / aantal chirurgie); ** 67% binnen 2 maanden geopereerd, 33% na gemiddeld 17 maanden. † Data uit de studie van Froyman (2019) wordt zowel voor pre- en postmenopauzale vrouwen tezamen als apart gerapporteerd in deze tabel

 

Resultaten

1. Groei van de cyste

Dertien studies rapporteerden de uitkomstmaat groei van de cyste (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013; Aubert, 1998; Castillo, 2004; Conway, 1998; Froyman, 2019; Goldstein, 1989; Hoo, 2010; Kroon, 1995; Nardo, 2003; Sarkar, 2012; Valentin, 2002; Wang, 2012). Tabel 1 presenteert het vóórkomen van groei, gelijk blijven, kleiner worden of spontaan verdwijnen van cystes tijdens expectatief beleid. Daarnaast beschreven drie studies het vóórkomen van nieuw ontwikkelde cystes tijdens expectatief beleid (Alcazar, 2013; Castillo, 2004; Valentin, 2002), de resultaten zijn niet opgenomen in Tabel 3 en worden hieronder alleen beschrijvend gepresenteerd.

 

De gerapporteerde incidentie van de groei, het gelijk blijven, kleiner worden of spontaan verdwijnen van de cystes onder alle vrouwen, ongeacht de menopauzale status, varieerde van 0 tot 24% (groei), 17 tot 88% (gelijk), 0 tot 29% (kleiner) en 0 tot 50% (spontaan verdwenen). Doordat de ranges overlappen tussen studies over pre- en postmenopauzale vrouwen is het onduidelijk of er een verschil is tussen deze groepen voor deze uitkomstmaten, met uitzondering van het vóórkomen van spontane resolutie van de cyste. De studie van Froyman (2009) rapporteerde dat de 2-jaars cumulatieve incidentie van de spontane resolutie van cystes hoger was voor premenopauzale vrouwen (29,8% (95%BI 27,0 tot 32,6)) vergeleken met postmenopauzale vrouwen (7,5% (95%BI 5,6 tot 9,3)).

 

De studie van Hoo (2010) werd niet opgenomen in Tabel 2 omdat er geen exacte aantallen werden gepresenteerd. Hoo (2010) rapporteerde bij een mediane follow-up van 12,3 maanden (range 3 tot 73 maanden) een gemiddeld groei van 1,67 mm/jaar bij mature teratomen.

 

Drie studies beschreven het vóórkomen van nieuw ontwikkelde cystes tijdens expectatief beleid (Alcazar, 2013; Castillo, 2004; Valentin, 2002). Alcazar (2013) rapporteerde dat 40 nieuwe laesies werden ontdekt bij 31 vrouwen (18,7%) tijdens expectatief beleid (mediane duur tussen diagnose eerste laesie tot ontdekken nieuwe laesie: 26 maanden (range 3 tot 84)). Van de nieuwe laesies verdwenen er 21 spontaan (mediane duur verdwijning nieuwe laesie: 41 maanden (range 7 tot 119)), 5 laesies werden chirurgisch verwijderd en 14 laesie persisteerde (mediane duur 82 maanden (range 19 tot 127)). Castillo (2004) beschreef dat bij 215 vrouwen met 223 simpele cystes, 46 cystes spontaan verdwenen, maar dat bij 14 vrouwen (6,5%) een nieuwe cyste ontwikkelde tijdens follow-up. Valentin (2002) beschreef dat een nieuwe cyste ontwikkelde bij 18 patiënten (13%).

 

Tabel 3 Overzicht resultaten per studie voor de uitkomstmaat groei van de cyste tijdens expectatief beleid, gesplitst gepresenteerd voor de menopauzale status van de vrouw

Studie

Cyste Ø

N

Verdwenen

N (%)

Kleiner

N (%)

Status quo

N (%)

Groter

N (%)

Gemiddelde follow-up

Premenopauzale vrouwen

Alcazar, 2005

< 6 cm

120

10

(8%)

-

-

?*

42 m.

(range 18 tot 94)

Alcazar, 2013

< 8 cm

192

74

(39%)

-

49 (21%)

-

Verdwenen: mediaan 40 m (range 6 tot 140)

Gelijk: mediaan 88 m. (range 36 tot 192)

Froyman, 2019

Mediaan 41 mm (range 7-216) voor alle patiënten

1096

Cumulatieve 2 jaars incidentie 29,8% (95%BI 27,0-32,6)

-

-

-

Cumulatieve incidentie na 2 jaar follow-up (mediaan 27 m. (IQR 14 tot 38)).

Range subgroep

 

 

8-39%

-

21%

-

 

Postmenopauzale vrouwen

Aubert, 1998

< 5 cm

36

4

(11%)

3

 (8%)

29 (81%)

0

31,5 m. (range 4 tot 70)

Castillo, 2005

< 10 cm

104

46

(44%)

10 (10%)

 

38 (37%)

 

10 (10%)

Onbekend (range 6 tot 90 m.)

Conway, 1998

< 5 cm

96

27 (28%)

0

67 (70%)

2 (2%)

-

Froyman, 2019

Mediaan 41 mm (range 7 tot 216) voor alle patiënten

823

Cumulatieve 2 jaars incidentie 7,5% (95%BI 5,6-9,3)

-

-

-

Cumulatieve incidentie na 2 jaar follow-up (mediaan 27 m. (IQR 14 tot3 8)).

Goldstein, 1989

< 5 cm

16

0

0

14 (88%)

2 (13%)

29 m. (range 10 tot 73)

Kroon, 1995

< 5 cm

24

12

(50%)

7

(29%)

4

 (17%)

1 (4%)

Onbekend (range 1 tot 9 jaar)

Nardo, 2003

< 5 cm

226

0

0

172 (76%)

54 (24%)

-

Sarkar, 2012*

Onbekend (gem. Volume 21 cm3 (range 0,1 tot 1705))

378

175

(46%)

1 (0,3%)

166 (44%)

4

(1%)

26,5 m. (range 3 wk. -156 m.)

Valentin, 2002

15% > 5 cm;

85% < 5 cm

134

39

(29%)

-

78 (58%)

0

Mediaan 3 jaar (range 0,3 tot 8)

Range subgroep

 

 

0-50%

0-29%

17-88%

0-24%

 

Pre- en postmenopauzale vrouwen (gemengd)

Wang, 2012

Mediaan 3,2 cm (1,8 tot 12,3)

43

?

8

 (28%)

19 (66%)

2

(7%)

Mediaan 30 m. (rang 3 tot 76)

 

 

 

 

 

 

 

 

Overall range

 

 

0-50%

0-29%

17-88%

0-24%

 

*mature teratomen hadden de neiging om te groeien tijdens follow-up (aantallen niet gespecificeerd)

** 30 cystes in de studie van Sarkar (2012) waren veranderd van simpele in complexe cystes (8%)

 

2. Complicaties van de in situ gelaten cyste (ruptuur, torsie, bloeding, inklemming)

Zes studies beschreven de uitkomstmaat complicaties van de in situ gelaten cyste (ruptuur, bloeding, torsie, inklemming) (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013; Froyman, 2019; Hoo, 2010; Pascual, 2017).

 

Alcazar (2005) en Hoo (2010) rapporteerden dat er bij premenopauzale vrouwen geen enkele complicatie was van de in situ gelaten cyste tijdens expectatief beleid.

 

Eén studie beschreef het voorkomen van een gerupteerde cyste (Froyman, 2019). Bij vrouwen met een nieuwe cyste (n=1919) was de 2-jaars cumulatieve incidentie van een ruptuur 0,2% (95%BI 0,1 tot 0,4%), ongeacht de menopauzale status van de vrouw.

 

Drie studies beschreven het voorkomen van adnexale torsie (Alcazar, 2013; Froyman, 2019; Pascual, 2107). Alcazar (2013) beschreef in een populatie van 166 premenopauzale vrouwen met 232 cystes het voorkomen van een torsie bij één vrouw na 19 maanden follow-up (absoluut risico 0,4% (95%BI 0,01 tot 2,38). Froyman (2019) rapporteerde dat bij vrouwen met een nieuwe cyste (n=1919) de 2-jaars cumulatieve incidentie van torsie van de cyste 0,4% (95%BI 0,1 tot 0,7%) was, ongeacht de menopauzale status van de vrouw. Pascual (2017) rapporteerde bij 408 premenopauzale vrouwen 1 torsie (0,2%), het was onbekend of deze torsie direct na diagnose van de cyste of gedurende follow-up werd vastgesteld.

 

3. Mechanische klachten

Er werden geen studies gevonden waarin de uitkomstmaat mechanische klachten waren beschreven.

 

4. Risico op maligniteit

Veertien studies beschreven de uitkomstmaat risico op maligniteit (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013; Castillo, 2005; Conway, 1998; Froyman, 2019; Goldstein, 1989; Guraslan, 2016; Hoo, 2010; Kroon, 1995; Nardo, 2003; Pascual, 2017; Sarkar, 2012; Wang, 2012). De resultaten hieronder worden gepresenteerd op basis van de menopauzale status van de vrouw.

 

Pre- en postmenopauzale vrouwen gemengd

Drie studies beschreven de uitkomstmaat risico op maligniteit in een gemengde populatie van pre- en postmenopauzale vrouwen (Froyman, 2019; Pascual, 2017; Wang, 2012).

 

Froyman (2019) beschreef bij vrouwen met een nieuwe cyste (n=1919) dat de 2-jaars cumulatieve incidentie voor het vinden van een invasieve maligniteit 0,4% (95%BI 0,1 tot 0,6%) was en 0,3% (95%BI <0,1 tot 0,5%) was voor het vinden van een borderline tumor. Dit waren 4 vrouwen met type I ovariumcarcinoom (n=3 stadium I; n=1 stadium III) en 1 vrouw met type II ovariumcarcinoom (stadium III). De 2-jaars cumulatieve incidentie voor het vinden van een invasieve maligniteit was 0,1% (95%BI < 0,1 tot 0,3%) voor premenopauzale vrouwen en 0,7% (95%BI 0,1 tot 1,3%) voor postmenopauzale vrouwen. Omdat de betrouwbaarheidsintervallen overlappen, is het onduidelijk of de incidentie daadwerkelijk verschilt tussen pre- en postmenopauzale vrouwen.

 

Pascual (2017) rapporteerde bij 130 (32%) vrouwen met benigne ovarium teratoma’s die geopereerd werden (duur tot diagnose tot chirurgie onbekend) dat er 2 sereuze borderline tumoren (0,5%) werden gevonden (menopauzale status onbekend). Er werden geen maligniteiten gerapporteerd.

 

Wang (2012) beschreef dat bij 43 vrouwen met solide ovariële massa’s geen maligniteiten voorkwamen tijdens follow-up (mediane duur 30 maanden (range 3 tot 76)).

 

Premenopauzale vrouwen

Drie studies beschreven de uitkomstmaat risico op maligniteit bij louter premenopauzale vrouwen (Alcazar, 2005; Alcazar, 2013; Hoo, 2010).

 

In twee onderzoeken werd geen maligniteit vastgesteld bij premenopauzale patiënten tijdens follow-up (Alcar, 2005; Hoo, 2010).

Alcazar (2013) rapporteerde bij 40 premenopauzale vrouwen (21%) waarbij de cyste chirurgisch werd verwijderd (mediane duur diagnose tot chirurgie: 39 maanden (range 6 tot 145)), één stage Ia mucineus ovariumcarcinoom en één stage Ia mucineus borderline tumor betrof (absoluut risico 0,9% (95%BI 0,01 tot 3,08%)). Er werden geen tekenen van maligniteit in expectatieve groep gezien.

 

Postmenopauzale vrouwen

Acht onderzoeken beschreven de uitkomstmaat risico op maligniteit bij louter postmenopauzale vrouwen (Castillo, 2005; Conway, 1998; Goldstein, 1989; Guraslan, 2016; Kroon, 1995; Nardo, 2003; Sarkar, 2012). In vijf onderzoeken (Castillo, 2005; Conway, 1998; Goldstein, 1989; Guraslan, 2016; Kroon, 1995) werd geen enkele maligniteit vastgesteld tijdens follow-up.

 

In het onderzoek van Nardo (2003) werden 138 patiënten gedurende de 5 jaar opgevolgd, bij twee van deze vrouwen werd na 18 maanden een maligniteit vastgesteld (1,4%). Het type en stadium ovariumcarcinoom werd niet gerapporteerd.

 

Sarkar (2012) rapporteerde bij 314 vrouwen met 378 simpele cystes het vóórkomen van 1 papillair sereus high grade ovariumcarcinoom drie jaar na de laatste ultrasound surveillance (0,3%).

 

5. Fertiliteit.

Er werden geen studies gevonden waarin de uitkomstmaat fertiliteit werd beschreven.

 

Bewijskracht van de literatuur

Er werd geen GRADE-beoordeling uitgevoerd voor de uitkomstmaten groei van de cyste, complicaties van de in situ gelaten cyste (ruptuur, torsie, bloeding, inklemming), mechanische klachten, risico op maligniteit en fertiliteit doordat er geen vergelijkende studies zijn gevonden voor het beantwoorden van de uitgangsvraag.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:

Wat is de effectiviteit van het chirurgisch verwijderen vergeleken met het in situ laten van een benigne ogende ovariumcyste/-tumor?

 

P: asymptomatische vrouwen met vergroot ovarium (> 3cm) zonder verdenking op een maligniteit;

I: chirurgische behandeling;

C: expectatief beleid (geen behandeling);

O: groei van de cyste, complicaties van de in situ gelaten cyste (ruptuur, torsie, bloeding, inklemming), mechanische klachten, risico op maligniteit en fertiliteit.

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte risico op maligniteit voor de besluitvorming een cruciale uitkomstmaat en complicaties van in situ gelaten cyste (ruptuur, torsie, bloeding, inklemming); groei van de cyste, mechanische klachten en fertiliteit voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.

 

De werkgroep definieerde niet a priori de genoemde uitkomstmaten, maar hanteerde de in de studies gebruikte definities.

 

De werkgroep hield de GRADE default grenzen (25% voor dichotome uitkomstmaten en 0,5 SD voor continue uitkomstmaten) aan als een klinisch (patiënt) relevant verschil (Schüneman, 2013).

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de database Medline (via OVID) is in maart 2012 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, randomized controlled trials (RCT’s) en observationele cohortstudies waarin was gekeken naar conservatieve behandeling bij een benigne ovariumcyste/tumor. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 1017 treffers op. Het is onbekend hoeveel studies werden geselecteerd op basis van titel en abstract. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 1006 studies geëxcludeerd en 10 studies definitief geselecteerd (exclusietabel niet beschikbaar). Dit betroffen 10 niet-vergelijkende observationele cohortstudies.

 

UPDATE: In de databases Medline (via OVID) en Embase (via Embase.com) is op 13 maart 2019 met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews, randomized controlled trials (RCT’s) en observationele cohortstudies waarin was gekeken naar conservatieve behandeling van een benigne ovariumcyste/tumor. De zoekstrategie betrof een update van de richtlijnmodule uit 2013. De zoekverantwoording van de update uit 2019 is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 284 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: 1) studies vergeleken chirurgische behandeling met conservatief beleid bij vrouwen met een benigne ovariumcyste/-tumor; 2) studies beschreven minimaal één van de uitkomstmaten van onze interesse. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 29 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, bleek dat er geen vergelijkende studies waren gevonden. Er werd daarom besloten om beschrijvende informatie mee te nemen uit niet-vergelijkende cohortstudies. Vijf niet-vergelijkende observationele studies werden geselecteerd en 24 studies werden definitief geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording). Er kan geen GRADE-beoordeling worden uitgevoerd over niet-vergelijkende studies en de informatie wordt daarom alleen beschrijvend gepresenteerd.

 

Resultaten

Vijftien onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse. Doordat er geen vergelijkende studies zijn geïncludeerd worden de resultaten uit deze studies alleen beschrijvend gepresenteerd.

  1. Alcazar J.L., Castillo G., Jurado M., Garcia G.L. Is expectant management of sonographically benign adnexal cysts an option in selected asymptomatic premenopausal women? Human Reproduction 2005 Nov;20(11):3231-4.
  2. Alcázar JL, Olartecoechea B, Guerriero S, Jurado M. Expectant management of adnexal masses in selected premenopausal women: a prospective observational study. Ultrasound Obstet Gynecol. 2013 May;41(5):582-8.
  3. Aubert J.M., Rombaut C., Argacha P., Romero F., Leira J., Gomez-Bolea F. Simple adnexal cysts in postmenopausal women: conservative management. Maturitas 1998 Sep 20;30(1):51-4.
  4. Buys SS, Partridge E, Black A, Johnson CC, Lamerato L, Isaacs C, Reding DJ, Greenlee RT, Yokochi LA, Kessel B, Crawford ED, Church TR, Andriole GL, Weissfeld JL, Fouad MN, Chia D, O'Brien B, Ragard LR, Clapp JD, Rathmell JM, Riley TL, Hartge P, Pinsky PF, Zhu CS, Izmirlian G, Kramer BS, Miller AB, Xu JL, Prorok PC, Gohagan JK, Berg CD; PLCO Project Team. Effect of screening on ovarian cancer mortality: the Prostate, Lung, Colorectal and Ovarian (PLCO) Cancer Screening Randomized Controlled Trial. JAMA. 2011 Jun 8;305(22):2295-303.
  5. Castillo G., Alcazar J.L., Jurado M. Natural history of sonographically detected simple unilocular adnexal cysts in asymptomatic postmenopausal women. Gynecologic Oncology 2004 Mar;92(3):965-9.
  6. Conway C., Zalud I., Dilena M., Maulik D., Schulman H., Haley J. Simple cyst in the postmenopausal patient: detection and management. Journal of Ultrasound in Medicine 1998 Jun;17(6):369-72.
  7. Crayford TJ, Campbell S, Bourne TH, Rawson HJ, Collins WP. Benign ovarian cysts and ovarian cancer: a cohort study with implications for screening. Lancet. 2000 Mar 25;355(9209):1060-3.
  8. Froyman W, Landolfo C, De Cock B, Wynants L, Sladkevicius P, Testa AC, Van Holsbeke C, Domali E, Fruscio R, Epstein E, Dos Santos Bernardo MJ, Franchi D, Kudla MJ, Chiappa V, Alcazar JL, Leone FPG, Buonomo F, Hochberg L, Coccia ME, Guerriero S, Deo N, Jokubkiene L, Kaijser J, Coosemans A, Vergote I, Verbakel JY, Bourne T, Van Calster B, Valentin L, Timmerman D. Risk of complications in patients with conservatively managed ovarian tumours (IOTA5): a 2-year interim analysis of a multicentre, prospective, cohort study. Lancet Oncol. 2019 Mar;20(3):448-458.
  9. Goldstein S.R., Subramanyam B., Snyder J.R., Beller U., Raghavendra B.N., Beckman E.M. The postmenopausal cystic adnexal mass: the potential role of ultrasound in conservative management. Obstetrics & Gynecology 1989 Jan;73(1):8-10.
  10. Guraslan H, Dogan K. Management of unilocular or multilocular cysts more than 5 centimeters in postmenopausal women. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2016 Aug;203:40-3.
  11. Hoo W.L., Yazbek J., Holland T., Mavrelos D., Tong E.N., Jurkovic D. Expectant management of ultrasonically diagnosed ovarian teratoom cysts: is it possible to predict outcome? Ultrasound in Obstetrics & Gynecology 2010 Aug;36(2):235-40.
  12. Jacobs IJ, Menon U, Ryan A, Gentry-Maharaj A, Burnell M, Kalsi JK, Amso NN, Apostolidou S, Benjamin E, Cruickshank D, Crump DN, Davies SK, Dawnay A, Dobbs S, Fletcher G, Ford J, Godfrey K, Gunu R, Habib M, Hallett R, Herod J, Jenkins H, Karpinskyj C, Leeson S, Lewis SJ, Liston WR, Lopes A, Mould T, Murdoch J, Oram D, Rabideau DJ, Reynolds K, Scott I, Seif MW, Sharma A, Singh N, Taylor J, Warburton F, Widschwendter M, Williamson K, Woolas R, Fallowfield L, McGuire AJ, Campbell S, Parmar M, Skates SJ. Ovarian cancer screening and mortality in the UK Collaborative Trial of Ovarian Cancer Screening (UKCTOCS): a randomised controlled trial. Lancet. 2016 Mar 5;387(10022):945-956.
  13. Kroon E., Andolf E. Diagnosis and follow-up of simple ovarian cysts detected by ultrasound in postmenopausal women. Obstetrics & Gynecology 1995 Feb;85(2):211-4.
  14. Kurman RJ, Shih IeM. The origin and pathogenesis of epithelial ovarian cancer: a proposed unifying theory. Am J Surg Pathol. 2010 Mar;34(3):433-43
  15. Menon U, Gentry-Maharaj A, Hallett R, Ryan A, Burnell M, Sharma A, Lewis S, Davies S, Philpott S, Lopes A, Godfrey K, Oram D, Herod J, Williamson K, Seif MW, Scott I, Mould T, Woolas R, Murdoch J, Dobbs S, Amso NN, Leeson S, Cruickshank D, McGuire A, Campbell S, Fallowfield L, Singh N, Dawnay A, Skates SJ, Parmar M, Jacobs I. Sensitivity and specificity of multimodal and ultrasound screening for ovarian cancer, and stage distribution of detected cancers: results of the prevalence screen of the UK Collaborative Trial of Ovarian Cancer Screening (UKCTOCS). Lancet Oncol. 2009 Apr;10(4):327-40.
  16. Nardo L.G., Kroon N.D., Reginald P.W. Persistent unilocular ovarian cysts in a general population of postmenopausal women: is there a place for expectant management? Obstetrics & Gynecology 2003 Sep;102(3):589-93.
  17. Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, richtlijn Epitheliaal Ovariumcarcinoom, NVOG 2012. https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/ovariumcarcinoom/epitheliaal_ovariumcarcinoom_-_startpagina.html
  18. Pascual MA, Graupera B, Pedrero C, Rodriguez I, Ajossa S, Guerriero S, Alcázar JL. Long-term Results for Expectant Management of Ultrasonographically Diagnosed Benign Ovarian Teratomas. Obstet Gynecol. 2017 Dec;130(6):1244-1250.
  19. Sarkar M, Wolf MG. Simple ovarian cysts in postmenopausal women: scope of conservative management. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2012 May;162(1):75-8.
  20. Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
  21. Sharma A, Apostolidou S, Burnell M, Campbell S, Habib M, Gentry-Maharaj A, Amso N, Seif MW, Fletcher G, Singh N, Benjamin E, Brunell C, Turner G, Rangar R, Godfrey K, Oram D, Herod J, Williamson K, Jenkins H, Mould T, Woolas R, Murdoch J, Dobbs S, Leeson S, Cruickshank D, Fourkala EO, Ryan A, Parmar M, Jacobs I, Menon U. Risk of epithelial ovarian cancer in asymptomatic women with ultrasound-detected ovarian masses: a prospective cohort study within the UK collaborative trial of ovarian cancer screening (UKCTOCS). Ultrasound Obstet Gynecol. 2012 Sep;40(3):338-44.
  22. Timmerman D, Valentin L, Bourne TH, Collins WP, Verrelst H, Vergote I; International Ovarian Tumor Analysis (IOTA) Group. Terms, definitions and measurements to describe the sonographic features of adnexal tumors: a consensus opinion from the International Ovarian Tumor Analysis (IOTA) Group. Ultrasound Obstet Gynecol. 2000 Oct;16(5):500-5.
  23. Valentin L., Akrawi D. The natural history of adnexal cysts incidentally detected at transvaginal ultrasound examination in postmenopausal women. Ultrasound in Obstetrics & Gynecology 2002 Aug;20(2):174-80.
  24. Wang S., Johnson S. Prediction of benignity of solid adnexal masses. Archives of Gynecology & Obstetrics 2012 Mar;285(3):721-6.

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Al Wazzan, 2016

Voldoet niet aan PICO (alleen patiënten met malignant cystic teratoma)

Alcazar, 2017

Geen systematische review (narrative review)

Brady, 2013

Voldoet niet aan PICO (alleen zwangere vrouwen)

Garner Herman, 2016

Voldoet niet aan PICO (alle patiënten hadden torsie en waren geopereerd)

Goh, 2014

Geen systematisch review (narrative review)

Gomez, 2019

Voldoet niet aan PICO (alle patiënten ondergingen XCSI/IVF)

Haggerty, 2014

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Hidalgo, 2018

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Keyhan, 2015

Geen systematisch review (narrative review)

Kim, 2014

Voldoet niet aan PICO (populatie met gerupteerde cyste)

Kirkham, 2011

Voldoet niet aan PICO (alleen kinderen)

Lee, 2017

Voldoet niet aan PICO (louter jongeren (< 20 jaar) met endometrioma's)

Lokich, 2015

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Mukhopadhyay, 2016

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Nasreen, 2016

Voldoet niet aan PICO (geen vergelijking tussen chirurgie en expectatief beleid)

Nunes, 2017

Voldoet niet aan PICO (geen vergelijking tussen chirurgie en expectatief beleid)

Nunes, 2018

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Pinto, 2014

Voldoet niet aan PICO (alle patiënten ondergingen chirurgie)

Somigliana, 2015

Geen systematische review (narrative review)

Stanković, 2017

Voldoet niet aan PICO (diagnostic performance study)

Surampudi, 2016

Voldoet niet aan PICO (alleen patiënten met fertiliteitsproblemen)

Tokmak, 2016

Voldoet niet aan PICO (alle patiënten ondergingen chirurgie)

Wang, 2012

Reeds geïncludeerd (alleen beschrijving maligniteit)

Wang, 2014

Voldoet niet aan PICO (alleen patiënten met fertiliteitsproblemen)

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-03-2021

Laatst geautoriseerd  : 03-06-2014

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Bij het opstellen van de module heeft de werkgroep een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijnmodule komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

Module[1]

Regiehouder(s)[2]

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3]

Frequentie van beoordeling op actualiteit[4]

Wie houdt er toezicht op actualiteit[5]

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6]

Chirurgie versus expectatief

NVOG

2020

2022

Elke 2 jaar

NVOG

Ontwikkelingen in het vakgebied, publicatie van nieuwe data.


[1] Naam van de module

[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)

[3] Maximaal na vijf jaar

[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar

[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft

[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Stichting Bekkenbodem4All

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

 

De richtlijnmodule is goedgekeurd door:

  • Stichting Bekkenbodem4All

Doel en doelgroep

Doel

Het doel is om gynaecologen te voorzien van een landelijk gedragen richtlijn voor het voorkomen en het behandelen van vrouwen met een (benigne) vergroot ovarium en die voldoet aan de eisen van een AGREE-instrument volgens de EBRO-methode. De te ontwikkelen richtlijn voorziet in de meest recente 'evidence based' informatie over het onderwerp (benigne) vergroot ovarium.

Met het opstellen van een dergelijke richtlijn wordt beoogd de onduidelijkheid en onzekerheid over het diagnosticeren en behandelen van een (benigne) ovariumcyste weg te nemen.

 

Doelgroep

Patiëntencategorie

De richtlijn geldt voor alle pre- en postmenopauzale vrouwen met een vergroot ovarium (vanaf de menarche), bij wie niet eerder een maligniteit (mamma, ovarium, GE) werd vastgesteld.

Richtlijngebruikers

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroep van gynaecologen. Daarnaast kan deze richtlijn ingezien en gebruikt worden door alle zorgverleners die te maken krijgen met vrouwen met een vergroot ovarium.

Samenstelling werkgroep

Samenstelling werkgroep update 2018

  • Dr. P.M.A.J. Geomini, gynaecoloog, werkzaam in het Máxima Medisch Centrum te Eindhoven, NVOG, voorzitter richtlijncommissie
  • Dr. D. van den Broek, klinisch chemicus, werkzaam bij het NKI te Amsterdam, NVKC
  • Dr. J. Kaijser, gynaecoloog, werkzaam bij het Ikazia ziekenhuis te Rotterdam, NVOG
  • Dr. A.J. Krüse, gynaecoloog, werkzaam bij Isala te Zwolle, NVOG
  • Dr. C.A.R. Lok, gynaecoloog, werkzaam bij het NKI te Amsterdam, NVOG
  • Dr. A. Stiekema, AIOS gynaecologie, werkzaam bij het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, NVOG
  • M. Bosch, belangenbehartiging en PR Stichting Bekkenbodem4All, Stichting Bekkenbodem4All

 

Met ondersteuning van

  • dr. E.J.M. den Breejen, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • dr. A. Bijlsma-Rutte, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • dr. W.J. Harmsen, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

 

Oude samenstelling werkgroep

  • Mw. dr. P.M.A.J. Geomini, gynaecoloog, Maxima Medisch Centrum, Veldhoven (voorzitter)
  • Dhr. prof. dr. H.A.M. Brölmann, gynaecoloog, VU Medisch Centrum, Amsterdam
  • Dhr. dr. F.P.H.L.J. Dijkhuizen, gynaecoloog, ziekenhuis Rijnstate, Arnhem
  • Dhr. dr. T. Van Gorp, gynaecologisch oncoloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht
  • Mw. dr. C.A.R. Lok, gynaecologisch oncoloog, Centrum Gynaecologische Oncologie, Amsterdam
  • Mw. drs. B.M. Pijlman, gynaecoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch
  • Mw. Dr. F. Vernooij, AIOS Obstetrie & Gynaecologie, epidemioloog, Meander Medisch Centrum, Amersfoort
  • Mw. dr. Y.M. de Mooij, AIOS, VU Medisch Centrum, Amsterdam
  • Ir. T.A. van Barneveld, klinisch epidemioloog, Orde van Medisch Specialisten, Utrecht
  • Dhr. drs. K.Y. Heida, richtlijnondersteuner Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Utrecht
  • Mw. drs. M.E.P.F. Rückert, richtlijnondersteuner Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Utrecht
  • Mw. drs. C.A.L. van Rijn, richtlijnondersteuner Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Utrecht

 

Extern advies

  • Mw. drs. M. Wessels, informatiespecialist, Orde van Medisch Specialisten, Utrecht

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Belangenverklaringen werkgroep update 2018

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Geomini*

Gynaecoloog

Geen

mede organisator van Nederlandse IOTA cursus (gericht op implementeren IOTA regels voor echo beschrijving bij vergroot adnex)

1e auteur review: Geomini et al. The accuracy of risk scores in predicting ovarian malignancy: a systematic review. Obstet Gynecol. 2009 Feb;113:384-94.

Geen

Kruse

Gynaecoloog-oncoloog, Isala, Zwolle

Geen

Geen

Geen

Kaijser

gynaecoloog Ikazia Ziekenhuis Rotterdam

Cursusinstructeur: echografie van het vergrote ovarium: Nederlandse IOTA cursus. Specialistische echocursus voor afwijkingen in de adnexiele regio. Jaarlijkse eendaags cursus voor gynaecologen en AIOS mede georganiseerd door Biomedic-Samsung, Nederland. Locatie Almere. Medio Juni 2019 zal dit voor de 4e maal plaatsvinden. Sprekersvergoeding à 500 euro.

Klinisch werkzaam met Samsun WS80 echotoestel met geïntegreerd IOTA ADNEX model voor differentiatie van adnextumoren. Toestel wordt door Ikazia Ziekenhuis via officieel huurcontract afgenomen bij Biomedic Samsung, Nederland

Geen trekker (1e auteur) bij module over diagnostische modellen (UV4)

Lok

Gynaecologisch-oncoloog Antoni van Leeuwenhoek - Nederlands Kanker Instituut

Geen betaalde nevenfuncties

Begeleiding van promovendi

2 jaar geleden (kleine) subsidie (4x5000 euro) van Fujirebio gehad om een onderzoeker parttime HE4 te laten onderzoeken. Geen voorwaarden aan subsidie verbonden. Ging louter om het gebruiken van hun apparatuur voor analyse van samples. Huidig onderzoek wordt niet gefinancierd door Fujirebio.

 

Heeft eerder ook subsidies ontvangen voor onderzoek, waarbij de subsidies altijd aan het instituut werden uitbetaald om een onderzoeker van de betalen. Geen persoonlijk financieel gewin. Ging louter om het gebruik van technologieën van de betreffende industrie, geen voorwaarden verbonden aan de publicaties. Heeft zowel positieve als negatieve bevindingen over gepubliceerd.

 

Huidig onderzoek dat raakvlakken met de richtlijn heeft: onderzoek naar RMI en IOTA en het meten van markers, waarmee de selectie van patiënten zou kunnen worden verbeterd. Geen sponsoring van de industrie voor deze studie.

 

Heb wel over HE4 gepubliceerd, maar ook over CA-125 en RMI. Betreft louter wetenschappelijke publicaties van trial resultaten etc. Geen opiniestukken. Deze publicaties werden niet gesponsord door de industrie. Hier hangt m.i. geen intellectueel belang aan vast omdat zowel de voor- als nadelen van bv HE4 gewoon zijn gepubliceerd.

Geen trekker (1e auteur) bij module over tumormarkers (UV3).

Broek

Klinisch chemicus/afdelingshoofd Algemeen klinisch laboratorium (fulltime) Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam

Vakdeskundige Raad van Accreditatie ten behoeve van IS015189 (Detachering vanuit AVL, betaald) Lid commissie slimme en snelle diagnostiek (onbetaald) Lid flexpool ZonMW call vroege opsporing (vergoeding aan AVL, nu geen deelname aan ronde)

Lid METC (onbetaald) Voorzitter instituut review board (onbetaald)

Lid commissie moleculaire biologische diagnostiek NVKC (onbetaald)

Voor alle werkzaamheden waar een vergoeding tegenover staat komt deze ten goede aan de werkgever.

Geen

Ik ben betrokken bij onderzoek dat wordt gefinancierd door fondsen en/of industrie, echter de onderwerpen van deze studies richten zich op moleculaire analyses in bloed of andere lichaamsvloeistoffen. Er zijn geen projecten die aan het onderwerp van deze richtlijn raken.

Geen

Bosch

Vice Voorzitter en PR Stichting Bekkenbodem4All

Geen

Wij behartigen belangen van patiënten en geven voorlichting en ondersteuning aan mannen, vrouwen en kinderen met bekkenbodemproblemen in de breedste zin van het woord, zonder eigen belang of financieel belang.

Geen

Stiekema

AIOS Gynaecologie, Amsterdam UMC locatie AMC Meibergdreef

Geen

Afgerond promotieonderzoek februari 2016 naar de rol van biomarker van HE4 bij onder andere het vergrote ovarium. Financiering voor dit onderzoek voor een heel klein deel (kits om laboratorium bepalingen uit te voeren) via Fujirebio. Deze contacten zijn na 2016 beëindigd.

Geen trekker (1e auteur) bij module over tumormarkers (UV3).

*voorzitter richtlijncommissie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de patiëntenvereniging Stichting Bekkenbodem4All in de werkgroep deel te laten nemen. De modules worden tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en aan de Stichting Bekkenbodem4All.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van het ontwikkelproces is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijnmodule en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de module in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De implementatietabel is te vinden in de bijlagen. Er werden geen indicatoren ontwikkeld bij deze modules.

Werkwijze

AGREE

Deze module is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based module tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Uit de inventarisatie van de knelpunten door werkgroep bleek dat er een noodzaak was voor revisie en updaten van verschillende richtlijnmodules uit de richtlijn het Vergrote Ovarium (2013). Tijdens deze inventarisatie zijn er knelpunten aangedragen door relevante partijen via een schriftelijke Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen.

 

Uitgangsvraag en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroepleden en de adviseur uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet kritiek) en onbelangrijk. Indien mogelijk definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Aan de hand van specifieke zoektermen werd gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De geselecteerde databases waarin is gezocht en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie is opvraagbaar bij de Richtlijnendatabase, zie het tabblad ‘Zoekverantwoording’ voor verdere details.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration:

  • AMSTAR - voor systematische reviews.
  • Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek.
  • ACROBAT-NRS - voor observationeel onderzoek.
  • QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

Bij de ontwikkeling van de module is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag, randvoorwaarden die van invloed zijn op de implementatie van de aanbeveling zijn opgenomen in de implementatietabel.

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld bij deze modules.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze module is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvraag. Er is nagegaan of (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Mocht dit bij deze module het geval zijn, dan is er een aanbeveling voor het doen van onderzoek opgenomen in de bijlage Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De module worden aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, instanties en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve module werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd. De commentaartabel is op te vragen bij het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten via secretariaat@kennisinstituut.nl

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, et al. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. PubMed PMID: 18483053.

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Vergroot ovarium in de zwangerschap