Actinische keratose (AK)

Initiatief: NVDV Aantal modules: 10

Klinische aspecten actinische keratose

Uitgangsvraag

Zijn er hoogrisicolaesies te identificeren en wat zijn de consequenties voor de behandeling?

 

Zijn er hoogrisicopatiënten te identificeren en wat zijn de consequenties voor de behandeling?

Aanbeveling

De term “field cancerization” is niet van toepassing op actinische keratosen (AK’s). Een betere term is “actinische veldveranderingen”.

 

Behandeling van een AK is geïndiceerd bij inflammatie/induratie, een diameter > 1 cm, snelle toename omvang, bloed, erytheem, spontane pijn of ulceratie toont die duiden op een verhoogd risico op ontwikkeling tot een plaveiselcelcarcinoom (PCC). De voorkeur heeft chirurgische verwijdering in verband met mogelijkheid tot histologisch onderzoek.

 

Patiënten die immuungecompromitteerd zijn, verdienen bijzondere aandacht, vanwege een verhoogde kans op het ontwikkelen van AK’s en PCC’s.

 

Patiënten met multipele AK hebben een hogere kans op het ontwikkelen van non-melanoma huidkanker.

Onderbouwing

Niveau 1

AK-laesies met inflammatie/induratie, diameter > 1 cm, snelle toename omvang, bloed, erytheem of ulceratie hebben een hogere kans op ontwikkeling tot PCC’s.

 

A1 Quaedvlieg et al. 2006

 

Niveau 2

Immuungecompromitteerde transplantatiepatiënten hebben een verhoogd risico op het krijgen van AK’s en het ontwikkelen van PCC’s.

 

A2 Wallingford et al. 2015, B Bouwes Bavinck et al. 2007

 

Niveau 3

De relatie tussen het hebben van AK en PCC neemt toe bij het aantal AK’s dat een patiënt heeft.

 

B Flohil et al. 2013

Klinische subtypes

Actinische keratosen (AK’s) presenteren zich over het algemeen als huidkleurige tot roodbruine verhevenheden met een ruw keratotisch oppervlak, voorkomend in de chronisch aan zon blootgestelde gebieden, waaronder op het aangezicht en voorhoofd, onbehaarde scalp bij mannen, oren, hals en decolleté, onderarmen en onderbenen, handruggen en onderlip. De grootte van de laesies varieert van een aantal millimeters tot meer dan 2 cm in diameter (Callen 2000). AK’s kunnen zich presenteren als verschillende klinische subtypes, die elkaar kunnen overlappen (Tabel 1). Een tweede veel gebruikte indeling van AK is de Olsen-gradatie, weergegeven in Tabel 2.

 

Tabel 1: Klinische subtypes van actinische keratose

Klinische sybtypes

Keratotisch

Atrofisch

Gepigmenteerd

Hypertrofisch (cornu cutaneum)

Verruceus

Lichenoid

 

Tabel 2: Olsen-gradatie van actinische keratose

Olsen Gradatie

Definitie

Graad I

 

Licht palpabel

Graad II

 

Middelmatig dik en zichtbaar

Graad III

 

Erg dik en hyperkeratotisch

 

Het aantal laesies varieert sterk per individu. AK’s ontwikkelen zich zelden als solitaire laesies; meestal is sprake van multipele laesies met daartussen ogenschijnlijk onaangetaste huid (“foto-induced field carcinogenesis”) (Moy 2000). AK’s gaan vaak gepaard met een schrijnend of branderig gevoel. Klinisch is de grens tussen AK en PCC een geleidelijke overgang en dus moeilijk te trekken, vooral bij de hypertrofische laesies. De diagnose AK kent daardoor een brede differentiële diagnose (Tabel 3). De enige manier om een onderscheid te maken tussen AK en een PCC is het nemen van een biopt. Dit is vooral geïndiceerd bij palpabele infiltratie onder en rond een AK. Als een AK overgaat in een invasief PCC, dan is deze vaak eerst ontstoken en pijnlijk (Berhane 2002).

 

Tabel 3: Differentiële diagnose van actinische keratose

Differentiële diagnose

Plaveiselcelcarcinoom

Benigne lichenoïde keratose

Porokeratose (gedissemineerde superficiele actinische porokeratose (DSAP))

Lentigo solaris

Verruca seborrhoica

Stuccokeratose

Basaalcelcarcinoom

 

De term “field cancerization”

Voor patiënten met uitgebreide AK’s in een groot huidareaal wordt in de dermatologische literatuur vaak de term “field cancerization” gebruikt. “Field cancerization” werd in 1953 voor het eerst gebruikt door Slaughter et al. (1953) en later uitgewerkt door Braakhuis et al. (2003). In die definitie wordt een aaneengesloten gebied van precancereus weefsel beschreven. Kenmerkend voor het veld is dat er sprake is van een monocultuur van atypische cellen waaruit zich een tumor ontwikkelt. Bij AK’s is echter sprake van separate laesies met normale tussenliggende huid. Bovendien gaat het veld niet onherroepelijk over in maligne transformatie. De term “field cancerization” is dan ook niet van toepassing op een gebied van individuele AK’s en zou vermeden moeten worden. In deze richtlijn wordt daarom gesproken van “actinische veldveranderingen”. Veldveranderingen vereisen een op dat veld toegespitste veldbehandeling.

 

Hoogrisicolaesies

Dat AK’s zich kunnen ontwikkelen tot PCC’s is evident, maar welke laesies een hoger risico lopen op maligne ontaarding is onbekend. Quaedvlieg et al. onderzochten in een systematische review de klinische aspecten van AK’s die zich ontwikkelen tot een PCC. Er werden 15 studies geïncludeerd (negen reviews, vier RCT’s, twee retrospectieve studies). De volgende klinische parameters voor maligne transformatie werden gevonden: inflammatie/induratie, diameter > 1 cm, snelle toename omvang, bloed, erytheem en ulceratie. De studies die Quaedvlieg et al. (2006) includeerden geven veel verschillende percentages, wat het lastig maakt om op basis hiervan het risico in een getal uit te drukken.

 

Hoogrisicopatiënten

Patiënten die immuun gecompromitteerd zijn, hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van AK’s en PCC’s (Bouwes Bavinck 2007, Euvrard 2003, Wallingford 2015). Een verminderde immuunstatus kan door verschillende factoren ontstaan, bijvoorbeeld in het kader van een virusziekte, leukemieën of lymfomen. Daarnaast kennen we ook de iatrogene immuunsuppressie bij transplantatiepatiënten en patiënten met auto-immuunziekten. Verschillende onderzoekers hebben aangetoond dat het aantal AK’s sterk geassocieerd is met een verhoogd risico op het ontwikkelen van PCC’s. In een case-control studie van Bouwes Bavinck et al. uit 2007 werd een viervoudig risico gevonden in transplantatiepatiënten met ≤ 49 laesies en een twaalfvoudig verhoogd risico in transplantatiepatiënten met ≥ 50 laesies.

 

Wallingford et al. (2015) onderzochten in een prospectieve studie de relatie tussen actinische veldveranderingen en PCC’s in patiënten met een niertransplantatie. In totaal werden 452 patiënten geïncludeerd. 130 patiënten (29%) ontwikkelden AK. Van de 60 patiënten met discrete AK, ontwikkelden vier patiënten (7%) een PCC. Van de 70 patiënten met AK met veldveranderingen ontwikkelden maar liefst 15 patiënten (21%) een PCC. Van deze PCC’s ontwikkelden zich 73% binnen het veranderde veldgebied. De kans op PCC bij niertransplantatiepatiënten werd bij discrete AK vertwintigvoudigd en bij AK met veldveranderingen vernegentigvoudigd.

 

In een systematische review van Werner et al. uit 2013 werden 24 studies geselecteerd, waarin de overgang van AK naar PCC werd beschreven. In deze review bevindt zich één artikel waarbij een cohort van patiënten met minimaal twee non-melanoom huidkankers in de periode vijf jaar voor inclusie wordt gevolgd. Hieruit bleek voor deze groep een kans op progressie naar een PCC van 0,53% per laesie per jaar (Criscione 2009).

 

Een cross-sectionele studie in meer dan 2061 oudere Nederlanders uit de algemene populatie laat zien dat het risico op een voorgeschiedenis van PCC of basaalcelcarcinoom (BCC), toeneemt met het aantal AK’s. Deelnemers zonder AK hadden in 1,2% een voorgeschiedenis van een PCC, terwijl dit voor personen met 1-9 AK’s opliep naar 4% en bij patiënten met ≥10 AK’s had 13,6% een PCC in de voorgaande jaren gehad (en 26,5% een BCC) (Flohil 2013).

  1. Berhane T, Halliday GM, Cooke B, Barnetson RSC. Inflammation is associated with progression of actinic keratoses to squamous cell carcinomas in humans. Br J Dermatol 2002;146:810-5.
  2. Bouwes Bavinck JN, Euvrard S, Naldi L, Nindl I, Proby CM, Neale R, et al. Keratotic Skin Lesions and Other Risk Factors Are Associated with Skin Cancer in Organ-Transplant Recipients: A Case Control Study in The Netherlands, United Kingdom, Germany, France, and Italy. J Invest Dermatol 2007;127:1647-56 doi:10.1038/sj.jid.5700776.
  3. Braakhuis BJM, Tabor MP, Kummer A, Leeman CR, Braknhof RH. A further explanation of Slaugher’s concept of field cancerization: evidence and clinical implications. Cancer Res 2003;63:1727-30.
  4. Callen JP, Bickers DR, Moy RL. Actinic keratoses. J Am Acad Dermatol 1997;36:650-3.
  5. Criscione VD, Weinstock MA, Naylor MF, Luque C, Eide MJ, Bingham SF; Department of Veteran Affairs Topical Tretinoin Chemoprevention Trial Group. Actinic keratoses: Natural history and risk of malignant transformation in the Veterans Affairs Topical Tretinoin Chemoprevention Trial. Cancer 2009;115:2523-30.
  6. Euvrard S, Kanitakis J, Claudy A. Review article: Skin Cancers after Organ Transplantation. N Engl J Med 2003;348:1681-91.
  7. Flohil SC, van der Leest RJ, Dowlatshahi EA, et al. Prevalence of actinic keratosis and its risk factors in the general population; the Rotterdam Study. J Invest Dermatol 2013;133:1971-8.
  8. Moy RL. Clinical presentation of actinic keratoses and squamous cell carcinoma. J Am Acad Dermatol 2000;42:8-10.
  9. Quaedvlieg PJ, Tirsi E, Thissen MR, Krekels GA. Actinic keratosis: how to differentiate the good frome the bad ones? Eur J Dermatol 2006;16:335-9.
  10. Slaughter DP, Soutwick HW, SmejkalW. Field cancerization in oral stratefied squamous epithelium. Cancer 1953;6:963-8.
  11. Wallingford SC, Russell SA, Vail A, Proby CM, Lear JT, Green AC. Actinic keratoses, actinic field change and associations with squamous cell carcinoma in renal transplant recipients in Manchester, UK. Acta Derm Venereol 2015;95:830-4 doi: 10.2340/00015555-2098.
  12. Werner RN, Sammain A, Erdmann R, Hartmann V, Stockfleth E, Nast A. The natural history of actinic keratosis: a systematic review. Br J Dermatol 2013;169:502-18 doi: 10.1111/bjd.12420.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 10-06-2021

Laatst geautoriseerd  : 10-06-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep grotendeels in stand gehouden. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update).

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn actinische keratose en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Huid Nederland
  • Huidkanker Stichting

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door arts-onderzoekers van de NVDV en gefinancierd vanuit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: dermatologen, huisartsen, verpleegkundig specialisten, physician assistants en dermatologie verpleegkundigen. Voor patiënten werd een patiëntenfolder ontwikkeld en is een keuzetabel voor de behandelingen toegevoegd. NHG hanteert de eigen NHG standaard verdachte huidafwijkingen (2017) die aansluit op de huidige herziening van de richtlijn Actinische Keratose (2021).

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. Naast de afgevaardigden van de verschillende beroepsgroepen is er ook een patiëntenvertegenwoordiger betrokken geweest bij de ontwikkeling van de richtlijn. Via Huid Nederland (HN) is de Huidkanker Stichting (HUKAs) benaderd en werd een huidpatiënt afgevaardigd die betrokken geweest bij het ontwikkelproces. Voor een volledig overzicht van voorgaande werkgroepen en alle betrokken partijen wordt verwezen naar de belangenverklaringen.

 

Werkgroepleden - modulaire herziening 2020

Vereniging

Dr. R.C. Beljaards (voorzitter)

NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Dr. V. Sigurdsson

NVDV

Dr. K. Mosterd

NVDV

Drs. Z. Damen-van Beek

NHG

Mr. E. Schilt

HUKAs

Mw. C.B. den Hartog-Jorissen M-ANP

V&VN

Drs. M.H.E. Vos

Arts-onderzoeker NVDV

Dr. W.A. van Enst

Klinisch epidemioloog NVDV

 

Werkgroepleden - modulaire herziening 2017

Vereniging

Dr. R.C. Beljaards (voorzitter)

NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Dr. A.M.W. van Marion

NVVP

Dr. S. van der Geer-Rutten

NVDV

Dr. V. Sigurdsson

NVDV

Dr. R.J.T. van der Leest

NVDV

Dr. P.A.J. Buis

NHG

Mw. M. van Bekkum

HPN

Drs. S.A.T. Karsch

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. A. Lamberts

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. A.A.J. van der Sande

Arts-onderzoeker NVDV

 

Werkgroepleden - versie 2010

 Vereniging

Dr. R.C. Beljaards (voorzitter)

NVDV

Drs. R.J. Borgonjen

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. J.W.M. Engelen

NVDV

Dr. J.J.E. van Everdingen

NVDV

Dr. A.M.W. van Marion

NVVP

Dr. K. Munte

NVDV

Dr. P.J.F. Quaedvlieg

NVDV

Dr. M.E.J.M. Verhaegh

NVDV

 

Overzicht betrokken partijen modulaire herziening 2021

Overzicht betrokken partijen modulaire herziening 2021*

Zitting neming in werkgroep

Knelpunten analyse

Commentaarfase

Autorisatie

Opmerkingen

Wetenschappelijke verenigingen

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

X

X

X

X

Autorisatie

10-06-2021

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

X

X

X

X

Autorisatie

22-07-2021

Overige organisaties

 

 

 

 

 

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

X

X

X

X

Autorisatie

17-06-2021

Patiëntenverenigingen

Huid Nederland (HN)

X

X

X

X

Autorisatie

28-07-2021

Stakeholders

Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG)

 

X

X

 

 

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)

 

 

 

 

 

Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

 

 

 

 

 

Zorginstituut Nederland (ZiN)

 

 

X

 

 

Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ)

 

 

X

 

 

Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuis Apothekers (NVZA)

 

X

X

 

 

*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.

Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.

 

Werkgroeplid

Hoofdfunctie(s)

Nevenfunctie(s)

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Getekend op

Acties (voorstel)

Dhr. Dr. R.C. Beljaards (voorzitter)

Dermatoloog Centrum Oosterwal, 0,6 FTE

- Mede eigenaar Sandstep Healthcare Invest (onbezoldigd)

- Hoofdredacteur Ned. Tijdschrift Dermatologie en Venereologie NTvDV (bezoldigd)

- Penningmeester dermatologie immunologie stichting (onbezoldigd)

- Mede eigenaar Immunotherapy Today (onbezoldigd)

- Adviesraad HEDA Pharma (reiskosten en diner vergoeding)

- Adviesraad Galderma (reiskosten en diner vergoeding)

Geen

Geen

Geen

Geen

21-01-2020

Geen

Mw. Dr. K. Mosterd

Dermatoloog Maastricht Universitair Medisch Centrum

- Op ad hoc basis advisory boards voor diverse farmaceutische industrieën, waaronder Roche (advanced BCC), Novartis (advanced BCC) en Leopharma (basaalcel nevus syndroom)

Geen

Geen

Geen

- Hoofd onderzoeker bij onderzoek naar behandeling van actinische keratosen. Het bewijs uit dit onderzoek is een belangrijke reden voor de aanpassing van de richtlijn. Er is reeds veel aandacht voor dit onderzoek

Geen

19-11-2020

Geen

Dhr. Dr. V. Sigurdsson

Dermatoloog UMC Utrecht

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

22-01-2020

Geen

Mw. Drs. Z. Damen-van Beek

- Huisarts n.p.

- Wetenschappelijk medewerker, afdeling richtlijn-ontwikkeling & wetenschap

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

23-01-2020

Geen

Mw. C.B. den Hartog-Jorissen M-ANP

- Verpleegkundig specialist Erasmus MC, afdeling dermatologie

- Voorzitter vakgroep dermatologie verpleegkundig specialisten (Nederland)

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

22-01-2020

Geen

Mw. mr. E. Schilt

- Hoofd Personeel en organisatie Stichting NWO-I

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

22-01-2020

Geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de zitting neming van een patiënt in de werkgroep en de opname van een module over patiëntenvoorlichting. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging Huid Nederland.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn(module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. De voorlichtingsfolder van de NVDV zal worden afgestemd op de richtlijn. Het volledige implementatieplan is opgenomen in de bijlagen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Onderstaand is de methode stapsgewijs beschreven.

 

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden; NVDV, NHG, V&VN en HPN. Tevens werden uitgenodigd Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiNL), Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de samenstelling van de werkgroep.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de zoekverantwoording.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs (2021)

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

 

Definitie

 

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

 

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

 

Beoordelen van het niveau van het wetenschappelijke bewijs (oude modules)

Bij de EBRO-methode (Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling) wordt een andere classificatie voor de beoordeling van de kwaliteit van studies aangehouden (van Everdingen 2004). Hierbij ligt de belangrijkheid van de uitkomstmaten niet van tevoren vast en is er geen vastgelegde procedure voor upgraden en downgraden van bewijs, zoals die bij GRADE geldt.

 

Kwaliteit

Interventie

Diagnostisch accuratesse-onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek)

 

 

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.

 

Bij het werken volgens de EBRO-methode zijn op basis van de beschikbare literatuur een of meerdere conclusies geformuleerd. Afhankelijk van het aantal onderzoeken en de mate van bewijs is een niveau van bewijskracht toegekend aan de conclusie (van Everdingen 2004).

 

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in één of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overkoepelende bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overkoepelende conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk. Door gebruik te maken van de Guideline Development Tool werd het Evidence to decision framework conform GRADE methodiek toegepast. Alle werkgroepleden hebben systematisch antwoord gegeven op vragen over de grootte van het effect en grootte van negatieve consequenties, waarden en voorkeuren van de patiënt, kosten en kosteneffectiviteit, beschikbaarheid van voorzieningen, aanvaardbaarheid, en overwegingen voor subgroepen in de patiëntenpopulatie. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is in de bijlage Kennislacunes beschreven.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Referenties

  • Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G.,.. & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
  • Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Utrecht, 2015
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. https://www.demedischspecialist.nl/publicaties/medisch-specialistische-richtlijnen-20-rapport
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
  • Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E.,... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
  • Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 32

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Pathologie