Subarachnoïdale bloeding

Initiatief: NVN Aantal modules: 30

Revalidatie na een SAB

Uitgangsvraag

Welke aspecten zijn belangrijk in de revalidatie van patiënten na een SAB?

Aanbeveling

De werkgroep is van mening dat na ontslag van een patiënt met een SAB naar huis er altijd een controleafspraak moet worden aangeboden voor zowel de patiënt als de partner.

 

Cognitieve klachten en stoornissen en emotionele problemen (sombere stemming, angst en PTSS) dienen standaard en systematisch onderzocht te worden na de SAB. Indien er op screeningslijsten aanwijzingen zijn voor problemen is het aan te bevelen om een neuropsychologisch onderzoek te laten plaatsen vinden en (revalidatie)behandeling aan te bieden.

 

Het verdient aanbeveling om een multidisciplinaire ‘nazorg’poli te organiseren in een samenwerkingsverband tussen neurologie, neurochirurgie en revalidatiegeneeskunde.

 

Er dient een centraal aanspreekpunt te zijn voor de SAB-patiënten en hun naasten in de thuissituatie, ook op langere termijn. Per behandelsetting wordt afgesproken wie dit centrale aanspreekpunt is.

 

Informatieverstrekking en educatie over cognitieve (inclusief vermoeidheid), emotionele en gedragsmatige veranderingen na een SAB zijn belangrijk en is stap één in de behandeling hiervan.

 

Cognitieve revalidatie en behandeling van emotionele problemen kunnen plaatsvinden op een revalidatieafdeling in het ziekenhuis, verpleeghuis en in een revalidatiecentrum.

 

Voor de behandeling van specifieke cognitieve stoornissen (geheugen, executieve stoornissen, mentale traagheid, taal- en emotionele stoornissen) wordt verwezen naar de richtlijnen Herseninfarct en hersenbloeding (2021), Neuropsychiatrische gevolgen na NAH bij volwassenen (2017), Neuropsychologische revalidatie (Nederlands Instituut van Psychologen, 2017), Angststoornissen (2013) en NAH en arbeidsparticipatie (2021). 

 

De werkgroep is van mening dat de SS QoL mee genomen dient te worden als uitkomstinstrument bij SAB-studies omdat psychosociale problemen door dit instrument worden opgepikt.

Overwegingen

Omdat in de eerste weken na een SAB het fysieke herstel op de voorgrond staat , is het van belang dat na ontslag van een patiënt met een SAB naar huis aandacht wordt besteed aan de veel voorkomende neuropsychologische problemen en er altijd een controleafspraak wordt aangeboden voor zowel de patiënt als de partner. Hierbij dienen standaard cognitieve klachten en stoornissen en emotionele problemen (sombere stemming, angst en PTSS) systematisch onderzocht te worden. Indien er op screeningslijsten aanwijzingen zijn voor problemen is het aan te bevelen om een neuropsychologisch onderzoek te laten plaatsen vinden en (revalidatie) behandeling aan te bieden.

Het verdient aanbeveling om hiervoor een multidisciplinaire ‘nazorg’-poli te organiseren in een samenwerkingsverband tussen neurologie, neurochirurgie en revalidatiegeneeskunde. Ook op langere termijn zullen er vragen zijn over terugkeer naar arbeid, kans op recidief, en kan er behoefte zijn aan begeleiding bij leefstijlveranderingen (stoppen met roken, bloeddruk verlaging, leefregels, omgaan met stress). Er dient een centraal aanspreekpunt te zijn voor de SAB-patiënten en zijn naasten in de thuissituatie. Per behandelsetting wordt afgesproken wie dit centrale aanspreekpunt is. In het eerste jaar na ontslag naar huis zou deze functie vervuld kunnen worden door een verpleegkundige.

 

Informatieverstrekking en educatie over cognitieve (inclusief vermoeidheid), emotionele en gedragsmatige veranderingen na een SAB zijn belangrijk en stap één in de behandeling hiervan.

Voor diverse specifieke cognitieve stoornissen (geheugen, executieve stoornissen, mentale traagheid) kan worden verwezen naar ziekenhuisrevalidatie afdelingen, revalidatiecentra en verpleeghuisrevalidatie waar poliklinische en laagfrequente neuropsychologische behandeling wordt aangeboden.

 

Er zijn geen aanwijzingen dat cognitieve problemen en emotionele problemen na een SAB zich onderscheiden van cognitieve en emotionele problemen na ander niet-aangeboren hersenletsel.

Voor de behandeling van neuropsychologische gevolgen en participatieproblemen na een SAB wordt daarom verwezen naar drie recent verschenen richtlijnen over patiënten met NAH. Eén is gericht op de diagnostiek en behandeling van mensen met een beroerte (CBO 2008). Hierin worden adviezen gegeven over de organisatie van zorg, over hoe problemen zijn vast te stellen en hoe te behandelen zowel in acute fase als ook in de revalidatie en chronische fase. De twee andere richtlijnen zijn opgesteld voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel: één gaat over de behandeling van cognitieve problemen na hersenletsel (uitgegeven door Consortium Cognitieve Revalidatie, 2007) en de andere betrof “neuropsychiatrische gevolgen van Niet-Aangeboren Hersenletsel (NAH)”, onder auspiciën van het CBO, 2007. In 2009 verscheen er een update van de richtlijn angststoornissen, met daarbij een hoofdstuk over posttraumatisch stress syndroom (PTSS) . PTSS verdient extra aandacht om dat het meer op de voorgrond staat dan na een beroerte. Het is niet aannemelijk dat PTSS na een SAB een andere behandeling behoeft dan PTSS-klachten na ander ingrijpend letsel of trauma.

Onderbouwing

Ook als patiënten na een SAB geen motorische stoornissen hebben en ADL-zelfstandig zijn blijkt toch op langere termijn 40-80% van de patiënten niet in staat om arbeid op het zelfde niveau als voor de SAB te hervatten (Al-Khindi 2010). Ook rapporteren veel patiënten veranderingen in de stemming en het gedrag. De aanwezigheid van neuropsychologische gevolgen spelen een belangrijke rol bij afname in kwaliteit van leven en participatie. Het adequaat vaststellen en indien mogelijk behandelen van deze gevolgen is daarom essentieel.

Niveau 4

Cognitieve, emotionele en gedragsmatige stoornissen komen veel voor na een SAB ook bij patiënten met ‘restloos fysiek herstel’ en kunnen bij patiënten tot vele jaren na de SAB tot klachten leiden, die het dagelijks leven belemmeren en kwaliteit van leven verminderen.

 

D Al-Khindi 2010, Rinkel 2011

  

Niveau 3

De SAB heeft bij een deel van de partners en andere gezinsleden een negatieve impact op kwaliteit van leven en op de relatie wat kan leiden tot emotionele klachten en minder psychosociaal functioneren.

 

C Hop 2001, Noble 2008, Wermer 2005

 


Niveau 3

De SS QoL is een CVA specifiek instrument (met subschaal psychosociale problemen) voor Kwaliteit van leven en is gevalideerd voor SAB patiënten.

 

C Boosman 2010

Welke neuropsychologische gevolgen (veranderingen in cognitie, emotie en gedrag) en participatie problemen staan na een SAB op de voorgrond en in welke mate komen ze voor?

In 2010/2011 verschenen er twee (niet-systematische) reviews (Al-Khindi 2010, Rinkel 2011) over het lange-termijn functioneren van mensen met een SAB met het accent op cognitie, stemming, angst, slaap en vermoeidheid, kwaliteit van leven en terug keer naar werk . Daarnaast verscheen een meta-analyse naar Kwaliteit van leven na een SAB (Noble 2010). Deze drie artikelen vormen de basis van de hier na beschreven literatuur als antwoord op uitgangsvraag a.

 

Cognitieve veranderingen

Cognitieve klachten en stoornissen komen vaak voor na een SAB en zijn een belangrijke oorzaak voor beperkingen en verminderde sociale re-integratie na een SAB. Bij neuropsychologisch onderzoek worden vooral veranderingen gevonden in de cognitieve domeinen geheugen, executief functioneren en taal .

Geheugen. Zowel het verbale, visuele, kort en langer termijn geheugen zijn onderzocht na SAB en stoornissen worden gemeld in wisselende frequenties (tot wel 60%, Al Kindhi 2010). De helft van de patiënten met geheugenproblemen na de SAB heeft ook na een jaar nog stoornissen in dit domein, alhoewel de cognitieve problemen wel verbeteren.

Executieve functies. Ook de gevonden percentages stoornissen in domein executieve functies wisselen sterk: 3 – 76%. Executieve functies zijn van belang om problemen in het dagelijks leven op te lossen, om onafhankelijk en doelgericht te werk te gaan en om controle uit te oefenen over het eigen gedrag. De veel gebruikte Mini-mental state examination (MMSE) is ongevoelig voor verminderd executief functioneren en executieve stoornissen worden daarom vaak onder-gediagnosticeerd (Pendlebury, 2010). Meerdere studies hebben gekeken naar de locatie van het aneurysma, diffuse en locale schade in het brein in relatie tot executief functioneren, maar een eenduidige verklaring werd niet gevonden.

Taal. Taalproblemen ( 0 – 75%) zijn vaak onderzocht met de fluency testen (onderdeel van taken voor geheugen en executief functioneren) en benoemingstaken en herstellen voor een groot deel in de loop van de tijd.

Recent verscheen een studie (Scott 2010) die de uitkomsten op neuropsychologische testen één jaar na SAB vergeleek tussen patiënten waarbij het aneurysma werd geclipt en gecoiled. Deze studie includeerde 474 patiënten met een goede functionele uitkomst (mRankinScore van 0-2). Cognitieve stoornissen werden respectievelijk in 56% na coilen en in 66% na clippen gevonden. Significante verschillen werden gevonden in domein verbaal geheugen (27% stoornissen na coilen, 38% na clippen) en in tempo van denken (18% stoornissen na coilen en 29% na clippen).

Patiënten geven zelf vaak cognitieve veranderingen aan. In een recente studie (Passier, 2010) werden deze veranderingen nagevraagd 3 maanden na SAB. Traagheid in denken (60%), geheugen en aandachtsproblemen en moeite met dubbeltaken (37%) werden het vaakst genoemd. Deze klachten hingen significant samen met cognitieve stoornissen (NPO), maar ook met somberheid en met beperkingen (GOS).

 

Emotionele klachten (somberheid, angst, posttraumatisch stress syndroom (PTSS))

Somberheid komt veel voor na SAB (tot 50%) en het percentage lijkt niet af te nemen op langere termijn (Al Khindi 2010, Rinkel 2011). Samenhang met ernst van de SAB en met de cognitieve stoornissen wordt niet in alle studies gevonden (Al Khindi 2010). Angst is een andere veel voorkomende emotionele stoornis na SAB met frequenties tussen 27 en 54% (Al-Khindi 2010). Ook de prevalentie van angst lijkt niet af te nemen in de tijd . Ook hier lijken vooral persoonlijkheidsfactoren een rol te spelen in onderhouden van de klachten. Noble onderzocht het voorkomen van PTSS bij patiënten met een SAB en vond dat één op de 3 een PTSS heeft (Noble, 2008, 2011). Het voorkomen van PTSS hing samen met angst voor herhaling of voor andere levensbedreigende aandoeningen. Niet alleen de bloeding zelf en het acute medische ingrijpen maar ook de stress nadien (overleven van een ernstige aandoening) lijken een rol mee te spelen. Angst voor herhaling onderhoudt de klachten (Noble 2011). PTSS hangt samen met lagere kwaliteit van leven (Noble 2008) en met psychiatrische problematiek voor de SAB (Hedlund, 2011).

 

Vermoeidheid / slaapproblemen

Vermoeidheid wordt zeer vaak gerapporteerd, 3 van de 4 patiënten melden deze klacht; 90% kort na de SAB (Passier, 2010), tot 71% 1 jaar na de SAB (Passier, 2011), tot 67% 3 jaar na de SAB (Visser-Meily 2009). Vermoeidheid heeft invloed op alle dagelijkse bezigheden en beïnvloedt de kwaliteit van leven negatief. Veel patiënten noemen ook slaapproblemen. Zowel de slaapproblemen als de vermoeidheid verbeteren maar beperkt in de tijd.

Waarom zoveel patiënten vermoeid zijn na een SAB is nog onderwerp van studie; diffuse neuronale schade, neuro-endocriene dysfunctie, PTSS, geheugenproblemen en veranderingen in de persoonlijkheid zouden een rol spelen. In studie van Passier (2010) bleek vermoeidheid zowel gerelateerd aan cognitieve als aan fysieke problemen. Hoe lager de GOS en hoe meer cognitieve problemen hoe vermoeider. Echter ook patiënten zonder aangetoonde cognitieve stoornissen en met maximale GOS scoorden hoger dan de Nederlandse norm op een vermoeidheidschaal. In deze groep patiënten zonder stoornissen bleken passieve coping en emoties (angst en somberheid) predictoren voor vermoeidheid.

 

Kwaliteit van leven en onvolledige terug keer naar werk

Kwaliteit van leven bevat verschillende domeinen en vooral het psychosociaal functioneren wordt negatief beïnvloed door de SAB. Kort na de SAB voorspellen (in afnemende mate) cognitieve stoornissen, cognitieve klachten, passieve coping en geslacht (vrouw) 46% van de kwaliteit van leven na 1 jaar (Passier, 2011). Visser et al (2009) onderzochten in een transversale studie bij 141 patiënten 2-4 jaar na een SAB de relatie tussen enerzijds gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (HRQoL) en anderzijds psychologische gevolgen, persoonlijkheidskenmerken, demografische gegevens en karakteristieken van de bloeding. HRQoL bleek significant gerelateerd met depressie, angst en vermoeidheid. Wermer (2007) interviewde 610 patiënten die geclipt waren na een SAB en onafhankelijk waren (gemiddeld 8,9 jaar na SAB). In 25% van de gevallen was compleet herstel opgetreden zonder psychosociale of neurologische problemen. Van de patiënten met een betaalde baan was 26% gestopt met werken en 24% korter gaan werken of had een minder verantwoordelijke baan.

 

Partners / seksualiteit en gezin

Ook partners ervaren een verminderde kwaliteit van leven na de SAB. Hop (2001) bepaalde na 4 en na 13-23 maanden de functionele status van de patiënt (modified Rankin Scale (mRS)), en kwaliteit van leven (SF-36, Sickness Impact Profile (SIP) en visual analogue scale (VAS)) bij de patiënt en zijn of haar naaste (partner of dagelijkse mantelzorger). Van de groep (64 patiënten) die na vier maanden had deelgenomen, deden na 18 maanden 48 patiënten en 35 naasten mee. De scores op de instrumenten voor kwaliteit van leven van de naasten varieerden aanzienlijk, na 18 maanden leek vooral op het gebied van werk, vrije tijd en sociale interacties de kwaliteit van leven afgenomen ten opzichte van de referentiepopulatie. Noble (2008) onderzocht 86 paren van patiënten en hun partners drie maanden na SAB. Bij de partners werd een diagnostisch instrument voor posttraumatisch stress syndroom afgenomen en werden copingvaardigheden bepaald. Bij de patiënten werd de cognitieve, emotionele en fysieke status gemeten. Gevonden werd dat 26% van de partners een post traumatisch stress syndroom had, een 3 keer zo hoog percentage dan in de normale bevolking (Noble, 2008), samenhangend met een passieve coping stijl. Er was geen relatie met de ernst van de handicap van de patiënt. Wermer (2007)vond dat 1 op de 7 patiënten gescheiden was waarbij de SAB in de helft van de gevallen werd aangegeven als de belangrijkste reden (partner had moeite met de veranderde persoonlijkheid en of lichamelijke beperkingen).

SAB heeft ook consequenties voor seksueel functioneren. Coitus was de ‘oorzaak’ in 4-15% van de bloedingen (Reynolds, 2011). Angst voor een nieuwe bloeding bij seksuele activiteit wordt frequent genoemd als reden voor verminderd seksueel functioneren ondanks dat bij een behandeld aneurysma deze angst ongegrond is.

Screenen van kinderen, broers en zussen kan geruststelling geven echter een positieve bevinding (aangetoond aneursyma) bleek ook nadelen te hebben. 44 % van deze mensen stopten met werken of verminderden het aantal arbeidsuren en twee derde gaven negatieve veranderingen aan in het emotioneel en sociaal functioneren (Wermer 2005).

 

Op welke wijze kunnen deze gevolgen na een SAB het beste worden vastgesteld en welke behandelingen zijn hiervoor effectief?

In deze module ‘Revalidatie na een SAB’ staan de neuropsychologische veranderingen en kwaliteit van leven na een SAB centraal. Er zijn geen publicaties bekend gericht op kwaliteit van diagnostische instrumenten (cognitie, stemming en kwaliteit van leven) speciaal voor patiënten met een SAB. Passier (2011, unpublished data) onderzocht in een systematisch review welke kwaliteit van leven instrumenten gebruikt zijn in de literatuur. Zij vond 13 verschillende instrumenten, waarbij de SF-36 het vaakst werd gebruikt. Slechts 2 instrumenten hebben ook vragen over cognitie (Aachen Life Quality Inventory, en Stroke Specific Quality of Life scale (SS QoL) en alleen de SS QoL is ‘stroke’ specifiek en tevens gevalideerd voor SAB (Boosman 2010).

Er zijn geen studies gevonden naar de behandeling van neuropsychologische gevolgen specifiek na een SAB. 

  1. 1 - Al-Khindi T, MacDonald RL, Schweizer TA. Cognitive and functional outcome after aneurysmal subarachnoid hemorrhage. Stroke 2010;41:e519-e536.
  2. 2 - Rinkel GJE, Algra A. Long-term outcomes of patients with aneurysmal subarachnoid haemorrhage. Lancet Neurol 2011;10:349-356.
  3. 3 - Noble AJ, Schenk T. Which variables help explain the poor health-related quality of life after subarachnoid hemorrhage? A meta-analysis. Neurosurgery 2010;66:772-783.
  4. 4 - Pendlebury ST, Cuthbertson FC, Welch SJV, Mehta Z, Rothwell PM. Underestimation of cognitive impairment by mini-mental state examination versus the montreal cognitive assessment in patients with transient ischemic attack and stroke. Stroke. 2010;41:1290.
  5. 5 - Scott RB, Eccles F, Molyneux AJ, Kerr RS, Rothwell PM, Carpenter K. Improved cognitive outcomes with endovascular coiling of ruptured intracranial aneurysms: neuropsychological outcomes from the International Subarachnoid Aneurysm Trial (ISAT).Stroke 2010;41:1743-7.
  6. 6 - Passier PECA, Visser-Meily JMA, van Zandvoort MJE, Post MWM, Rinkel GJE, van Heugten C. Prevalence and determinants of cognitive complaints after aneurysmal Subarachnoid Haemorrhage. Cerebrovasc Dis 2010;29:557-563.
  7. 7 - Noble AJ, Schenk T. Posttraumatic stress disorder in the family and friends of patients who have suffered spontaneous subarachnoid hemorrhage. J Neurosurg 2008;109:1027-33.
  8. 8 - Noble AJ, Baisch S, Covey J, Mukerji N, Nath F, Schenk T. Subarachnoid hemorrhage patients' fears of recurrence are related to the presence of posttraumatic stress disorder. Neurosurgery 2011;69:323-32.
  9. 9 - Hedlund M, Zetterling M, Ronne-Engström E, Carlsson M, Ekselius L. Depression and post-traumatic stress disorder after aneurysmal subarachnoid haemorrhage in relation to lifetime psychiatric morbidity. Br J Neurosurg 2011;25:693-700.
  10. 10 - Passier PE, Post MW, van Zandvoort MJ, Rinkel GJ, Lindeman E, Visser-Meily JM. Predicting fatigue 1 year after aneurysmal subarachnoid hemorrhage. J Neurol 2011;258:1091-7.
  11. 11 - Passier P, Visser-Meily J, van Zandvoort M, Rinkel G, Lindeman E, Post M: Predictors of Health-Related Quality of Life in patients with aneurysmal subarachnoid haemorrhage. Neurorehabilitation 2012;30:137-145.
  12. 12 - Visser-Meily JMA, Rhebergen ML, Rinkel GJE, Zandvoort van MJ, Post MWM. Long-term health related quality of life after aneurysmal subarachnoid hemorrhage; relationship with psychological symptoms and personality characteristics. Stroke 2009;40:1526-1529.
  13. 13 - Wermer MJH, Kool H, Albrecht KW, Rinkel GJE. Subarachnoid hemorrhage treated with clipping: long-term effects on employment, relationships, personality, and mood. Neurosurgery 2007;60:91-98.
  14. 14 - Hop JW, Rinkel GJE, Algra A, Gijn van J. Changes in functional outcome and quality of life in patients and caregivers after aneurysmal subarachnoid hemorrhage. J Neurosurg 2001;95:957-963.
  15. 15 - Reynolds MR, Willie JT, Zipfel GJ, Dacey RG. Sexual intercourse and cerebral aneurysmal rupture: potential mechanisms and precipitants. J Neurosurg 2011;114:969-77.
  16. 16 - Wermer MJ, van der Schaaf IC, Van Nunen P, Bossuyt PM, Anderson CS, Rinkel GJ. Psychosocial impact of screening for intracranial aneurysms in relatives with familial subarachnoid hemorrhage. Stroke 2005;36:836-40.
  17. 17 - Passier P, Visser-Meily J, Rinkel G, Lindeman L, Post M. Determinants of health related Quality of life after aneurysmal subarachnoid Haemorrhage: a systematic review. Quality of Life Research, 2012.
  18. 18 - Boosman H, Passier PE, Visser-Meily JM, Rinkel GJ, Post MW. Validation of the Stroke-Specific Quality of Life Scale (SS-QoL) in patients with aneurysmal subarachnoid haemorrhage. JNNP 2010;81:485-9.
  19. 19 - Richtlijn Diagnostiek, behandeling en zorg voor patiënten met een beroerte, CBO en Nederlandse Vereniging voor Neurologie. 2008.
  20. 20 - Neuropsychiatrische gevolgen van niet-aangeboren hersenletsel, CBO en Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen. 2007.
  21. 21 - Richtlijn cognitieve revalidatie bij Niet Aangeboren Hersenletsel. Consortium Cognitieve Revalidatie. 2007.
  22. 22 - Richtlijn Diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een angststoornis. CBO. Update 2009.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2013

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2013

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2018

De Nederlandse Vereniging voor Neurologie, de Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie en de Nederlandse Vereniging voor Radiologie nemen als houders van deze richtlijn gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de verantwoordelijke verenigingen over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Uiterlijk in 2017 beoordelen de verantwoordelijke verenigingen in overleg of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd door de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De richtlijnontwikkeling werd ondersteun door het Kennis instituut van Medisch Specialisten.

 

Aanleiding voor het maken van de richtlijn

Bij de opvang, behandeling en revalidatie van patiënten met een subarachnoïdale bloeding uit een aneurysma zijn vele specialismen betrokken, zoals neurologen, neurochirurgen, neuro-interventionalisten, intensivisten en revalidatieartsen.

Bij dit multidisciplinaire klinische traject ontbreekt het echter aan een wetenschappelijk

onderbouwde en breed gedragen richtlijn die enerzijds zorgverleners kan ondersteunen bij diagnostiek en behandeling, en anderzijds aanbevelingen doet met betrekking tot de organisatie van zorg en de eisen die gesteld kunnen worden aan behandelcentra.

De Nederlandse verenigingen voor Neurologie, Neurochirurgie, Anesthesiologie, Radiologie, Revalidatie en Intensive Care geneeskunde hebben daarom een werkgroep samengesteld om vanuit de verschillende disciplines een richtlijn te ontwikkelen.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op ‘evidence’ gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op ‘algemeen bewijs voor optimale zorg voor de gemiddelde patiënt’, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen kan in bepaalde situaties zelfs noodzakelijk zijn. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden en waar relevant in overleg met de patiënt en/of de familie.

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk van de diagnostiek en behandeling van subarachnoïdale bloeding. Bij patiënten met een spontane (niet-traumatische) subarachnoïdale bloeding is een gebarsten intracraniëel aneurysma veruit de meest voorkomende en oorzaak, en het niet onderkennen van een gebarsten aneurysma kan verstrekkende gevolgen hebben. Vandaar dat in het taalgebruik ‘patiënt met subarachnoïdale bloeding’ vaak synoniem is voor ‘patiënt met verdenking op gebarsten aneurysma’. De gestelde uitgangsvragen zullen dan ook behandeld worden vanuit het perspectief van ‘verdenking op gebarsten aneurysma’ en niet vanuit het bredere perspectief van ‘bloed in de subarachnoïdale ruimte’.

 

Afbakening van de richtlijn

De richtlijn heeft betrekking op de diagnostiek en behandeling van alle patiënten met een SAB.

 

Een subarachnoïdale bloeding (SAB) is een ernstige vorm van beroerte, die bij ca 9 per 100.000 patiënten per jaar voorkomt. Voor Nederland betekent dit dat ongeveer 1500 patiënten per jaar een dergelijke bloeding krijgen. De oorzaak van een SAB is in ruim 75% van de gevallen het gevolg van een geruptureerd cerebraal aneurysma. De SAB treedt op relatief jonge leeftijd op (de gemiddelde leeftijd is 55 jaar) en heeft een slechte prognose. Ongeveer de helft van de patiënten overlijdt ondanks medische behandeling, en van de overlevende patiënten blijft ongeveer een derde afhankelijk van hulp voor basale activiteiten in het dagelijkse leven, zoals wassen en aankleden. Ook bij een goed lichamelijk herstel hebben de patiënten vaak een verminderde kwaliteit van leven en cognitieve stoornissen in verschillende domeinen. Van de subgroep patiënten die na een SAB weer in staat is zelfstandig te functioneren (500 patiënten per jaar), kan slechts de helft hetzelfde werk uitoefenen als voor de bloeding. De andere helft gaat minder werken, heeft een minder verantwoordelijke baan, of stopt met werken. Omdat de SAB op relatief jonge leeftijd optreedt en de kans op herstel zo laag is, is op bevolkingsniveau het verlies aan productieve levensjaren ten gevolge van SAB gelijk aan het verlies aan productieve levensjaren ten gevolge van herseninfarcten, de meest voorkomende vorm van een beroerte. Een gestructureerde revalidatie met aandacht voor cognitieve revalidatie is daarom van groot belang voor deze patiënten. Samenvattend betreft het een relatief jonge patiëntengroep met een hoge ziektelast, met grote maatschappelijke kosten en relevantie.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van beroepsgroepen die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en follow-up van patiënten met SAB.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2009 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die met de diagnostiek en behandeling van patiënten met een subarachnoïdale bloeding te maken hebben (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

 

  • Prof. dr. G.J.E. Rinkel, neuroloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, voorzitter
  • Dr. J.M.C. van Dijk, neurochirurg, Universitair Medisch Centrum Groningen, co-voorzitter
  • Dr. A.J.C. Slooter, neuroloog-intensivist, Universitair Medisch Centrum Utrecht (tot juli 2010)
  • Dr. M. van der Jagt, neuroloog-intensivist, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam (vanaf juli 2010)
  • Dr. A. van der Zwan, neurochirurg, Universitair Medisch Centrum Utrecht
  • Dr. J. Boiten, neuroloog, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag
  • Dr. Y.B.W.E.M. Roos, neuroloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
  • Dr. R. van den Berg, radioloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
  • Prof. Dr. W.J.J. van Rooij, radioloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht (tot november 2010)
  • Dr. G.J. Lycklama à Nijeholt, radioloog, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag (vanaf december 2010)
  • Drs. G.N. Beute, neurochirurg, St Elisabeth Ziekenhuis Tilburg (tot februari 2011)
  • Drs. J.H.C. Voormolen, neurochirurg, Leids Universitair Medisch Centrum (vanaf februari 2011)
  • Dr. M. Klimek, anesthesioloog, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
  • Dr. J.W.A. Visser-Meily, revalidatiearts, Universitair Medisch Centrum Utrecht
  • Drs. P.A. Brouwer, radioloog, Leids Universitair Medisch Centrum
  • Dr. M.A. Pols, Kennisinstituut van Medisch Specialisten, beleidsmedewerker Nederlandse Vereniging voor Neurologie

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Door de werkgroep zijn geen belangen gemeld.

Inbreng patiëntenperspectief

De richtlijn is vooral bedoeld voor professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek en behandeling van het acute geruptureerde cerebrale aneurysma. Het gaat hier met name om een snelle diagnostiek en behandeling en een goede afstemming tussen de verschillende betrokken zorgverleners. In deze fase spelen patiëntenvoorkeuren nauwelijks een rol.

Voor de patiënten die de SAB overleven is het vooral belangrijk om een optimale kwaliteit van leven te bereiken met een zo groot mogelijke zelfstandigheid. De mogelijke gevolgen van een SAB zijn vergelijkbaar met die na een beroerte of ander niet-aangeboren hersenletsel. Met betrekking tot deze aspecten wordt daarom in het hoofdstuk Revalidatie verwezen naar de betreffende bestaande richtlijnen, waarin patiëntenvoorkeuren expliciet zijn meegenomen. Om deze reden is bij de ontwikkeling van deze richtlijn dit aspect niet apart benoemd.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

 

De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen. Daarnaast wordt er een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in tijdschriften van de deelnemende wetenschappelijke verenigingen. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de betrokken wetenschappelijke verenigingen.

 

Tijdens de richtlijnontwikkeling werden tevens indicatoren ontwikkeld.

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er indicatoren ontwikkeld (zie aanverwant product). Een indicator is een meetbaar kenmerk van de gezondheidszorg met een signaalfunctie voor (een aspect van) de kwaliteit van zorg. Indicatoren maken het de zorgverleners mogelijk om te meten of zij de gewenste zorg leveren en om onderwerpen voor verbeteringen te identificeren.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld aan de hand van het “Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II” (AGREE II) instrument (http://www.agreetrust.org). Dit is een internationaal 
breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase zijn in samenwerking met de voorzitter van de werkgroep de knelpunten geïnventariseerd. De knelpunten zijn met de werkgroep besproken en op basis hiervan zijn er uitgangsvragen geformuleerd.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Aan de hand van de knelpunten werden door de werkgroep uitgangsvragen geformuleerd. Per uitgangsvraag werden indien van toepassing de belangrijkste en voor de patiënt relevante uitkomstmaten vastgesteld.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande richtlijnen in de databases van het National Guideline Clearinghouse, NICE,  SIGN en van het CBO. Tevens werd gezocht naar systematische reviews in de Cochrane Library. Vervolgens werd er voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in de elektronische database Medline (OVID). Bij interventievragen is nog aanvullend gezocht in Embase (Elsevier) en in de Cochrane Library (Wiley). Tevens werd er handmatig gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de opgevraagde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar (systematische reviews of meta-analyses van) gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCTs). In afwezigheid van RCTs werd verder gezocht naar prospectieve gecontroleerde onderzoeken, vergelijkende onderzoeken en prospectieve niet-vergelijkende onderzoeken.

Voor het identificeren van mogelijke systematische reviews en randomized controlled trials werd gebruik gemaakt van de methodologische filters van het Scottish Intercollegiate Guidelines Network. Voor de uitgangsvragen met betrekking tot de domeinen etiologie, prognose en diagnostiek werden searchresultaten beperkt tot Epidemiologic Studies (fig. 1) en/of gelimiteerd tot de onderzoeksdesigns: clinical trial, all or clinical trial, phase iii or clinical trial, phase iv or clinical trial or comparative study or 20 consensus development conference or consensus development conference, nih or controlled clinical trial or evaluation studies or government publications or guideline or meta analysis or multicenter study or practice guideline or randomized controlled trial or research support, nih, extramural or research support, nih, intramural or research support, non us gov't or research support, us gov't, non phs or research support, us gov't, phs or review or technical report or validation studies.

De searches werden verder ook gelimiteerd op literatuur in het Engels. Waar dat niet zo was is dat vermeld.

De individuele zoekstrategieën staan vermeld onder het onderdeel Zoekstrategieën.

Wanneer er tijdens het ontwikkelproces nog belangrijke originele studies werden gepubliceerd zijn die aan de samenvatting van de literatuur toegevoegd.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Beoordeling van onderzoeken werd gedaan aan de hand van de EBRO methodiek. Individuele studies werden beschreven in evidence-tabellen (zie bijlage 2). De studies werden individueel beoordeeld op onderzoeksopzet/design. Naar aanleiding van deze beoordeling werd het bewijsniveau van studies bepaald volgens de classificatie in tabel 2. Een samenvatting van de literatuur en het bewijsniveau van de relevante studies zijn in de richtlijntekst terug te vinden onder de kopjes ‘samenvatting van de literatuur’ en ‘conclusie’.

 

Tabel 2. EBRO indeling van de kwaliteit van individuele studies

Bewijs 
niveau

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose

A1

Meta-analyse van min. 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Onderzoek t.o.v. een referentietest (‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Onderzoek t.o.v. een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de bijlage Kennislacunes.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.