Neonatale gehoorzorg 0-4 jarigen

Initiatief: NVKF Aantal modules: 3

Strategie bepalen - gehoorzorg 0-4 jarigen

Uitgangsvraag

Strategie bepalen – gehoorzorg 0-4 jarigen

Aanbeveling

Besluit over de invulling van het gehoorzorgtraject.

Onderbouwing

Soorten slechthorendheid

Binnen deze richtlijn worden zes categorieën van slechthorendheid onderscheiden:

  1. Tijdelijk conductief gehoorverlies: naar verwachting een tijdelijk geleidingsprobleem met beiderzijds een (vrijwel) normale onderliggende perceptiedrempel.
  2. Eenzijdig gehoorverlies: Blijvende vorm van slechthorendheid met aan de andere zijde een (vrijwel) normaal  gehoor.
  3. Licht blijvend gehoorverlies: blijvende slechthorendheid (conductief, perceptief, dan wel gemengd) met een gemiddelde drempel aan het beste oor tussen ca. 20 en 40 dBeHL.
  4. Matig tot ernstig blijvend gehoorverlies: blijvende slechthorendheid (conductief, perceptief, dan wel gemengd) met een gemiddelde drempel aan het beste oor tussen ca. 40 en 80 dBeHL.
  5. (zeer) ernstig perceptief gehoorverlies: perceptieve slechthorendheid van meer dan 80 dBeHL aan het beste oor.
  6. Auditieve neuropathie spectrum stoornis: slechthorendheid op basis van auditieve neuropathie.

 

Indicatie voor (directe) hoortoestelaanpassing bij uitval neonatale screening:

Kinderen met een blijvend bilateraal gehoorverlies met een drempel van 40 dBHL of meer aan het beste oor.

 

Invulling van het gehoorzorgtraject

Het gehoorzorgtraject is schematisch beschreven in onderstaand stroomschema. De details worden beschreven in module ‘Uitvoering audiologische zorg’ van deze richtlijn.

Zie aanverwanten voor stroomschema 2: Gehoorrevalidatie 0-4 jarigen.

 

Toelichting

Bovenstaande houdt niet in dat lichtere gehoorverliezen tot 40 dB niet voor hoortoestelaanpassing in aanmerking komen. In overleg met de ouders zal dit veelal in een later stadium worden opgestart, met aanvullende gegevens van de exacte mate en effecten van het gehoorverlies, taalspraakontwikkeling, etc.. Dit geldt ook voor de kinderen met een éénzijdig permanent gehoorverlies (conductief, dan wel perceptief), kinderen met een tijdelijk maar langdurig geleidingsverlies, en tevens voor kinderen met een (vermoeden van) auditieve neuropathie. In deze laatste categorie zal de aanvullende informatie van de subjectieve testen als BOA en VRA moeten worden afgewacht, aangezien de objectieve elektrofysiologische testen (BERA en ASSR) geen voorspellende waarde hebben voor de mate en ernst van het gehoorverlies (Bagatto et al., 2010, King 2010).

 

Directe aanpassing van hoortoestellen wordt zodanig geadviseerd, dat in ieder geval vóór de leeftijd van 6 maanden de hoortoestellen gedragen kunnen worden. De periode na de eerste diagnostiek en de aanpassing van de hoortoestellen dient tevens gebruikt te worden om het gehoorverlies verder in kaart te brengen, door middel van elektrofysiologische test bij meerdere frequenties (bv.. toon ABR of ASSR). Ook dient de inschatting van het gehoorverlies uit deze elektrofysiologische tests geverifieerd te worden door observatieaudiometrie (oorspecifiek, luchtgeleiding middels insert phones, hoofdtelefoon en eventueel beengeleider en/of vrije veld).

 

De periode tussen de eerste diagnostiek en de eerste aanpassing van de hoortoestellen kan gebruikt worden voor begeleiding van de ouders, belangrijke zaken in deze fase zijn:

  • informatie over (de effecten van) het gehoorverlies en de keuze voor de hoortoestellen.
  • motivatie voor het dragen van de hoortoestellen kan ook voortkomen uit eigen ervaringen van de ouders met hun kind dat niet reageert.
  • natuurlijk ouderschap en hechting: ouders vallen niet stil; worden niet permanent geconfronteerd met hoortoestellen; begeleiding kan zich ook primair richten op kleine aanpassingen in de benadering /omgang die al veel kunnen betekenen voor het slechthorende kind in de mogelijkheid tot informatieverwerving uit zijn omgeving/dagelijks leven (visueel benaderen, oogcontact, weksignaal etc.).

 

Bij hoortoestelaanpassing voor de leeftijd van 3 maanden kan worden afgewogen of de extra winst voor de (toekomstige) ontwikkeling van het kind uit een vroegere start met hoortoestellen dan de genoemde 3 maanden wordt opweegt tegen de extra inspanning die een hoortoestelaanpassing van zowel ouders als behandelaars op deze zeer jonge leeftijd vraagt, in de zin van het (herhaald) aanpassen van oorstukjes en herinstelling van de hoortoestellen gezien de snelle groei in deze periode, samen met de nog beperkte mogelijke draagtijd.

De kinderen met zeer ernstige gehoorverliezen, dat wil zeggen de categorie van meer dan 80 dB verlies aan het beste oor, komen zonder meer voor de leeftijd van 3 maanden in aanmerking voor hoortoestelaanpassing, met de volgende motivatie:

  • Bij de initiële elektrofysiologische inschatting van het gehoor zal veelal geen (BERA) drempel kunnen worden bepaald, waardoor een proefaanpassing met hoortoestellen ook als een verlengde diagnostiek moet worden gezien, op zoek naar restgehoor.
  • In deze categorie van gehoorverliezen komt mogelijk ook een selectietraject voor cochleaire implantatie aan de orde. Gezien het tijdschema uitgaande van een optimale implantatieperiode rond het eerste levensjaar is het wenselijk het hoortoesteltraject zo snel mogelijk te starten.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 09-10-2014

Laatst geautoriseerd  : 09-10-2014

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2019

Deze richtlijn is geldig vanaf 27-1-2015. Evaluatie van de richtlijn is gepland na drie jaar.

De samenstellers van deze richtlijn willen meerdere collega’s uit het werkveld bedanken voor hun inbreng en commentaar op eerdere conceptversies van deze richtlijn.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica

Algemene gegevens

De richtlijn is geautoriseerd door de diverse vakverenigingen, werkverbanden en de brancheorganisatie van de bij de beschreven zorg betrokken professionals, te weten:

    • Vereniging voor Klinische Fysica NVKF d.d.  17-12-2014
    • Federatie van Nederlandse Audiologische Centra (FENAC), d.d. 1-12-2014
    • Nederlandes Vereniging voor Keel- Neus- Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied, d.d. 20-01-2015.

Samenstelling werkgroep

Samenstellers richtlijn:

Patrick Brienesse

klinisch fysicus - audioloog

AMC

Joke Hoek-Vos

logopedist - gezinsbegeleiding

Pento gezinsbegeleiding

Joke Hoogeveen

orthopedagoog

AMC

Marjo Janssen

maatschappelijk werker

Kentalis

Esther Kaal-Derksen

logopedist

UMC St. Radboud

Tinka Kriens

orthopedagoog

NSDSK

Yvonne Simis

klinisch fysicus – audioloog

VUmc

Martin Stollman

klinisch fysicus - audioloog

Adelante

Dorien Vandenzavel

klinisch fysicus - audioloog

Kentalis

                                                

Overige leden werkgroep:

Ronald Admiraal

KNO-arts

UMC St. Radboud

Jan Brokx

klinisch fysicus - audioloog

MUMC+

Cas Smits

klinisch fysicus - audioloog

VUmc

Bert van Zanten

klinisch fysicus - audioloog

UMC Utrecht

Inbreng patiƫntenperspectief

De relatie en de communicatie tussen zorgverlener en zorggebruiker is een belangrijk aandachtspunt in elke richtlijn. De ervaringen van zorggebruikers moeten hierbij zo goed mogelijk tot zijn recht komen. Patiënten kunnen helpen om te begrijpen hoe het is om met gehoorproblemen te leven of om er mee geconfronteerd te worden. Ook kunnen zij aangeven welke betekenis verschillende vormen van diagnostiek, behandeling en zorg voor hen hebben. Het verdient de aanbeveling om bij een toekomstige herziening het patiëntenperspectief te implementeren in deze richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

Deze richtlijn is tot stand gekomen in een multidisciplinaire werkgroep waarin klinisch fysici-audiologen, psychologen/orthopedagogen, maatschappelijk werkenden, logopedisten, en een KNO arts vertegenwoordigd waren. De werkgroepleden waren afkomstig uit diverse Audiologische Centra, zowel perifeer als academisch. Consensus over de inhoud van de richtlijn binnen de diverse disciplines en onderling werd bereikt.

 

Deze richtlijn is deels gebaseerd op internationale richtlijnen maar heeft door de werkwijze van de Audiologische Centra in Nederland een geheel eigen karakter gekregen. Ter onderbouwing van de richtlijn is geen gebruik gemaakt van een systematische review aangezien de resultaten een onvoldoende relatie hebben met de specifieke Nederlandse situatie in de organisatie van de zorg. De richtlijn is derhalve onderbouwd met diverse wetenschappelijke artikelen en verschillende internationale protocollen.