Medische begeleiding van kinderen met downsyndroom

Initiatief: NVK Aantal modules: 48

Dermatologische afwijkingen bij Downsyndroom

Uitgangsvraag

Op welke wijze dient er rekening te worden gehouden met dermatologische afwijkingen die vaker voorkomen bij kinderen met Downsyndroom?

Aanbeveling

Wees, vooral vanaf de puberteit, alert op huid- en haarafwijkingen. Verwijs laagdrempelig naar de dermatoloog om waar mogelijk aanvullend onderzoek te verrichten om de juiste diagnose te stellen en adequate therapie in te zetten.

 

In tegenstelling tot de algemene populatie wordt bij alopecia areata bij DS wel aanbevolen om te screenen op schildklierproblemen, anemie of coeliakie, indien dit niet reeds in het kader van de algemene screening verricht is.

 

Houdt bij de voorlichting bij alopecia areata rekening met een ernstiger beloop. Gezien de therapieresistentie en terugval na respons op therapie en ontbreken van gerandomiseerde studies wordt – net als bij andere kinderen – geadviseerd om bij alopecia areata bij DS terughoudend te zijn met behandelen.

 

Verwijs patiënten met DS met een papulopustuleuze eruptie naar de dermatoloog. De huidaandoening dient adequaat gediagnosticeerd te worden. Na afronden van de diagnostiek wordt de benodigde therapie gestart.

 

Start bij kinderen met “rode wangen” in eerste instantie met een emolliens, bijvoorbeeld unguentum leniens, paraffine/vaseline in gelijke delen of vaseline 20% in lanettecreme. Indien de emollientia onvoldoende effect sorteren, wordt verwezen naar de dermatoloog met de expliciete vraagstelling een diagnose op de ‘rode wangen’ te stellen.

 

Indien neonaten met DS een vesiculopustuleuze eruptie ontwikkelen, dient zo spoedig mogelijk (binnen de eerste 3 dagen) een dermatoloog te worden geconsulteerd. Deze dient microscopisch onderzoek te (laten) verrichten om blasten te detecteren of om differentiaal diagnosen van neonatale vesiculopustuleuze erupties hard te maken of uit te sluiten.

 

Verwijs bij nagelafwijkingen naar de dermatoloog met de vraagstelling de diagnose te stellen en zo mogelijk ook therapie in te stellen.

Overwegingen

Bij deze module werden geen overwegingen geformuleerd.

Onderbouwing

  • Bepaalde huid- en haarafwijkingen komen vaker voor bij mensen met DS, vooral vanaf de puberteit.

  • Alopecia areata heeft een hogere prevalentie bij DS in vergelijk met de algemene populatie. Ook lijkt het zich vaker te ontwikkelen tot een alopecia totalis of alopecia universalis.

  • Alopecia areata kan (ook in de algemene populatie) geassocieerd zijn met andere autoimmuunaandoeningen. Bij mensen met DS is de prevalentie van deze autoimmuunziekten groter dan in de algemene populatie.

  • Een folliculair gebonden papulopustuleuze eruptie komt frequent voor bij mensen met DS, vanaf de tienerleeftijd tot en met de volwassenheid.

  • Er is nog onvoldoende duidelijkheid over de diagnose van de papulopustuleuze eruptie bij mensen met DS.

  • Uit de praktijk horen we dat kinderen en volwassenen met DS regelmatig last hebben van “rode wangen”. Er is nog onvoldoende literatuur over deze materie.

  • De vesiculopustuleuze eruptie bij transiente myeloproliferatieve aandoening bij neonaten komt (hoewel zelden) vaker voor bij kinderen met DS.

  • Uit de praktijk horen we dat nagelafwijkingen vaker voorkomen bij mensen met DS. Er zijn echter nog onvoldoende studies naar de prevalentie en de onderliggende diagnosen.

Bepaalde huidafwijkingen komen meer voor bij DS.398-407 Tussen 1976 en 2007 zijn 5 prevalentiestudies uitgevoerd waarbij de studiepopulatie varieerde van 71 tot 203 personen.400,402,404,405,407 De prevalentiecijfers van de diverse diagnosen verschillen bij sommige diagnosen sterk. De aanvankelijk hoge prevalentie van constitutioneel eczeem wordt in de reviews van de laatste jaren in het geheel niet meer terug gevonden.401,402,404,405,407 Zeker tegen de achtergrond van de stijgende prevalentie van constitutioneel eczeem in de algemene populatie lijkt deze diagnose bij DS eerder minder vaak voor te komen. Recente studies geven ook aan dat er geen hogere incidentie is van bacteriële of mycologische infecties van de huid bij DS, zoals aanvankelijk gerapporteerd werd.401

 

Gebaseerd op literatuuronderzoek kunnen we de huidafwijkingen bij mensen met DS verdelen in 3 groepen:

  1. zeldzame huidafwijkingen die vaker voorkomen bij mensen met DS dan bij mensen zonder DS, zoals elastosis perforans serpiginosa, milia-like idiopathic calcinosis cutis, en vesiculopustuleuze eruptie bij transiente myeloproliferatieve aandoening bij neonaten met DS.408-411 Deze aandoeningen zouden geclassificeerd kunnen worden als syndroomspecifiek. Begrip van de pathogenese van deze dermatosen ontbreekt nog grotendeels.

  2. diagnosen die vaker of veel gesteld worden bij mensen met DS, zoals alopecia areata, vitiligo, seborrhoisch eczeem, en syringomen (zweetkliergezwellen), folliculitiden, keratosis pilaris, xerosis, cutis marmorata, cheilitis (ontsteking van het lipslijmvlies) en tongafwijkingen.398-407,412,413

  3. diagnosen waarvan men aannam dat ze vaker of veel gesteld werden bij mensen met DS, maar waarbij de prevalentiecijfers in de recentere literatuur een geheel ander beeld laat zien, zoals constitutioneel eczeem en onychomycosis. Een nadere analyse van de beschikbare prevalentiestudies laat zien dat definiëring van subpopulaties, bijvoorbeeld naar leeftijd en woonsituatie, een mogelijke verklaring kan bieden.

 

Alopecia areata

Alopecia areata(AA) is een haarprobleem dat in de algemene bevolking bij 0,1-1% van de personen voorkomt, doch bij 2,4-11% van personen met DS gerapporteerd is.398,400-402,404,405,412,414,415 AA wordt beschouwd als een auto-immuunziekte, welke – ook in de algemene populatie – al dan niet samen met andere autoimmuunaandoeningen kan voorkomen. Diverse publicaties maken melding van een associatie tussen AA en Hashimoto’s thyroiditis, autoimmuun adrenalitis, pernicieuze anemie, diabetes mellitus en coeliakie.401,412,416 Ook een combinatie met autoimmuun hepatitis is gemeld.417

Uit de literatuur komt niet duidelijk naar voren of er bij personen met DS vaker een bijzondere vorm van AA voorkomt, wel lijken er aanwijzingen te zijn dat de AA zich vaker tot een alopecia totalis of universalis ontwikkelt.404,412 Bij 10-66% van de patienten met AA worden ook nagelafwijkingen gezien in één of meerdere nagels.415,418 Er is tot op heden geen curatie van AA mogelijk. Bij de keuze van de behandeling moet een goede afweging worden gemaakt tussen enerzijds de winst die men op de ziekte hoopt te boeken en anderzijds de mogelijke bijwerkingen.415,419,420 Vergeet niet dat de haargroei in de kale plekken zich doorgaans ook spontaan zal kunnen herstellen.

Over het effect van therapieën bij alopecia areata bij mensen met DS is weinig bekend. Er zijn naar het effect van therapieën geen klinische trials uitgevoerd bij mensen met DS, alleen case reports of series zijn beschreven.416,421-425

 

Papulopustuleuze erupties

Folliculitis bij DS wordt in de verschillende prevalentiestudies gemeld in 10-26% van de onderzoekspopulaties, terwijl er in 2 prevalentiestudies geen melding over deze diagnose gedaan wordt.400-402,404,407 In 2 studies wordt acne gemeld in prevalenties van 9,8% en 12%.400,404 In geen van de prevalentiestudies wordt melding gemaakt van hidradenitis. In de praktijk horen we vaak dat tieners met DS “steenpuisten” hebben op de billen, bovenbenen en/of de liezen. Ook op de behaarde hoofdhuid kunnen hardnekkige puisten voorkomen. Hier is echter geen literatuur over. Tot op heden is de literatuur onduidelijk over de exacte diagnose van de papulopustuleuze dermatose die bij mensen met DS tijdens en na de puberteit optreedt. Finn beschrijft in zijn populatie van 174 personen dat 46% van de mannen een hardnekkige folliculaire papuleuze dermatose presternaal en interscapulair heeft. Hij speculeerde dat er mogelijk sprake was van een folliculaire variant van seborrhoisch eczeem of van een atypische keratosis pilaris.426 Kavanaugh refereert aan voornoemd artikel en meent dat er sprake is van een pityrosporon folliculitis die in zijn eigen populatie van 42 personen met DS kortdurend goed reageert op antimycotische therapie.427

Voor een goede behandeling is eerst een goede diagnose nodig. Bij de beoordeling van deze huidafwijkingen kan men differentiaal diagnostisch denken aan pityrosporon folliculitits, bacteriële folliculitis, acneïforme erupties of atypische keratosis pilaris. De therapie bij deze diagnosen loopt nogal uiteen. Verwijzing naar een dermatoloog wordt geadviseerd.

 

Rode wangen

Een veel gesignaleerd huidprobleem bij kinderen met DS zijn “de rode wangen”. Dit verschijnsel is mogelijk de oorzaak geweest van een (onterechte?) hoge inschatting van de diagnose constitutioneel eczeem in oudere prevalentiestudies. Er zijn geen publicaties met betrekking tot de diagnostiek en behandeling van “de rode wangen”. Het klinische beeld is bij de verschillende kinderen met DS in de verschillende seizoenen anders.

Soms is er duidelijk sprake van een vasculaire component met een cutis marmorata als basis, soms is er sprake van xerosis, soms worden echter ook kleine erythemateuze papels en/of hyperkeratotische papeltjes gezien. Erythematosquameuze maculae worden in winterepisoden nogal gezien.

Ook bij ”rode wangen” geldt weer dat voor het instellen van een adequate therapie goede diagnostiek moet plaatsvinden. Tot de differentiaal diagnostische overwegingen behoren onder andere cutis marmorata, xerosis, seborrhoische dermatitis, constitutioneel eczeem en ulerythema ophryogenes. Als behandeling met simpele emollientia (bijv. unguentum leniens, paraffine/vaseline aa, vaseline 20% in lanettecreme) ontoereikend is, is verwijzing naar een dermatoloog zinvol.

 

Vesiculopustuleuze eruptie bij TMD in neonaten met DS

De vesiculopustuleuze eruptie bij transient myeloproliferative disorder (TMD) bij neonaten met DS wordt al bij of kort na de geboorte gezien.409,428,429 Het betreft erytheem, vesikels en pusteltjes in het gelaat (vaak peri-orbitaal of rond de kaak) met caudaalwaartse en distaalwaartse uitbreiding naar de buik/romp en proximale extremiteiten. Mogelijk speelt een Koebnerfenomeen. Het betreft doorgaans niet-zieke kinderen. In het bloed leucocytose en veel blasten. Ook in een uitstrijk van de pustels (Giemsa kleuring) worden talrijke blasten gezien.429 De huidafwijkingen zijn in tweederde van de gevallen binnen een maand verdwenen. Een deel van de kinderen ontwikkelt later een acute leukemie (zie B.5 Hematologische afwijkingen).428

Vesiculopustuleuze afwijkingen bij neonaten in het algemeen heeft een uitgebreide differentiaal diagnose, met infectieuze en niet infectieuze oorzaken. Een uitstrijk van een pustel kan behulpzaam zijn bij het aantonen of uitsluiten van een aantal van deze diagnosen. Voor de detectie van blasten in de pusteluitstrijk bij de TMD dient men deze uitstrijk zo spoedig mogelijk te vervaardigen, aangezien het aantal blasten na 3 dagen reeds aanmerkelijk in aantal afnemen.429

 

Nagelafwijkingen

In de praktijk worden regelmatig nagelafwijkingen bij DS gezien. De nagelafwijkingen kunnen berusten op een onychomycose, maar kunnen ook voorkomen in het kader van een alopecia areata.400,403,407,415,418 Daarnaast zou men ook nog een vermoeden kunnen hebben op een nageldystrofie als gevolg van een genotypisch effect, aangezien naast nageldystrofie ook dentale vormafwijkingen voorkomen bij DS. Er zijn op dit moment geen studies beschikbaar betreffende de prevalentie van nagelafwijkingen bij DS noch omtrent exacte diagnosen op dit gebied.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-10-2011

Laatst geautoriseerd  : 12-10-2011

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2017

Herziening

De landelijke regie voor de implementatie en borging van het traject richtlijnen ligt bij de sectie EAA van de NVK. In principe heeft de richtlijn een geldigheidsduur van vijf jaar. Uiterlijk in 2016 wordt bepaald of actualisering noodzakelijk is. De geldigheid van deze richtlijn verloopt eerder indien resultaten uit wetenschappelijk onderzoek of nieuwe ontwikkelingen een eerdere aanpassing vereisen.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

Voor de ontwikkeling van deze richtlijn is financiering verkregen van ZorgOnderzoek Nederland Medische Wetenschappen (ZonMw projectnummer 150020031). De registratie Downsyndroom binnen het Nederlands SignaleringsCentrum Kindergeneeskunde (NSCK) is van 2003 tot 2008 gefinancieerd door de Stichting Liberty en Stichting Artsen voor Kinderen, en vanaf 2008 door Stichting Kinderen Kankervrij en Stichting Sophia BV.

Doel en doelgroep

Doel

Bestaande (internationale) richtlijnen voor kinderen met DS blijken niet ontwikkeld volgens de methode van evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) (CBO 2007). De basis voor de hier gepresenteerde vernieuwing van de leidraad is een samenvatting van het beschikbare bewijs in de wetenschappelijke literatuur. Op basis daarvan zijn de nieuwe aanbevelingen geformuleerd voor de praktijk. In deze richtlijn wordt uitgegaan van levend geboren kinderen met DS; de prenatale zorg blijft buiten beschouwing. Bij de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met het patiëntenperspectief. Het eindproduct bestaat uit een hoofdtekst en een samenvatting. Tevens is een boek voor ouders verschenen, met de globale informatie uit de richtlijn. 6

 

Doelgroep

Het is primair een richtlijn voor kinderartsen. Daarnaast zijn de aanbevelingen ook gericht op alle andere zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met DS:

  • Artsen voor verstandelijk gehandicapten
  • Audiologen
  • Cardiologen
  • Dermatologen
  • Ergotherapeuten
  • Fysiotherapeuten
  • Gynaecologen
  • Huisartsen
  • JGZ-team
  • Klinisch genetici
  • KNO-artsen
  • Logopedisten
  • Mondhygiënisten 
  • Neurologen
  • Oogartsen
  • Orthodontisten
  • Orthopeden
  • Orthoptisten
  • Pedagogen
  • Psychiaters
  • Psychologen
  • Revalidatieartsen
  • Tandartsen
  • Urologen
  • Verloskundigen

 

Samenstelling werkgroep

Kernredactie

 

 

naam

functie

instelling

Drs. R. Borstlap

Kinderarts np

Stichting Downsyndroom, Meppel

(tot 01-10-2009)

Drs. H.B.M. van Gameren-Oosterom

Arts

TNO, Leiden

Dr. C. Lincke

Kinderarts EAA, voorzitter SEAA

Maasstadziekenhuis, Rotterdam

Drs. M.E. Weijerman

Kinderarts, secretaris werkgroep DS

Rijnland ziekenhuis, Leiderdorp

Drs. H. van Wieringen

Kinderarts EAA, secretaris SEAA

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

Dr. J.P. van Wouwe

Kinderarts EAA, voorzitter werkgroep DS

TNO, Leiden

 

 

 

Auteurs, lid van de werkgroep

 

naam

functie

instelling

Dr. W.E.A. Bolz

Kinderarts

Elkerliek Ziekenhuis, Helmond

Drs. R. Borstlap

Kinderarts np

Stichting Downsyndroom, Meppel

Dr. A.M.W. Coppus

Arts voor verstandelijk gehandicapten, epidemioloog

Elkerliek Ziekenhuis, Helmond

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam

Drs. F.P.J. Dikken

Kinderarts

Gelre Ziekenhuizen, Zutphen

Dr. P. van Dommelen

Statisticus

TNO, Leiden

Drs. M.E. Doornbos

Kinderarts

Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht

Drs. H.B.M. van Gameren-Oosterom

Arts

TNO, Leiden

Drs. E. van Hoorn

Arts Maatschappij en Gezondheid

GGD Zaanstreek-Waterland, Zaandam

Drs. K.C. Noz

Dermatoloog

Franciscus Ziekenhuis, Roosendaal

Stichting Downsyndroom, Meppel

Drs. L. Siderius

Kinderarts EAA

Loosdrecht

Dr. E. de Vries

Kinderarts-infectioloog/ immunoloog

Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s Hertogenbosch

Drs. A.M. van Wermeskerken

Kinderarts

Flevoziekenhuis, Almere

Drs. M.E. Weijerman

Kinderarts

Rijnland ziekenhuis, Leiderdorp

Drs. H. van Wieringen

Kinderarts EAA

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

 

 

 

Overige auteurs

 

 

naam

functie

instelling

Drs. M. Blink

Arts

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam

Dr. F.N. Boonstra

Oogarts

Bartiméus

E. Brunsveld

Logopedist

De Speeldoos, Stichting Zozijn, Zutphen

Drs. G. de Graaf

Pedagoog

Stichting Downsyndroom, Meppel

Drs. E.M. Ongkosuwito

Orthodontist

Erasmus Medisch Centrum, Sophia kinderziekenhuis, Rotterdam

Dr. W. Reuland-Bosma

Tandarts gehandicapten zorg

Centrum Bijzondere Tandheelkunde Rijnmond, Rotterdam

Dr. J. Slooff-Kool

Oogarts

Vlietland Ziekenhuis Schiedam; Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht

Dr. A.S.P. van Trotsenburg

Kinderarts-endocrinoloog

Academisch Medisch Centrum, Emma Kinderziekenhuis, Amsterdam

C. de Weger-Zijlstra, MSc

Orthoptist

Bartiméus

Dr. C.M. Zwaan

Kinderarts hematoloog/oncoloog

Erasmus Medisch Centrum, Sophia kinderziekenhuis, Rotterdam

 

Overige leden van de werkgroep

 

naam

functie

instelling

Drs. W.A. Avis

Kinderarts

Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede

Drs. L.A. Bok

Kinderarts EAA

Maxima Medisch Centrum, Veldhoven

Drs. C.J.M. Broers

Kinderarts EAA

VU Medisch Centrum, Amsterdam

Drs. S.C. Elkerbout

Kinderarts

Rijnland Ziekenhuis, Leiderdorp

Drs. W. Goudsmit-Meijer

Kinderarts

BovenIJ Ziekenhuis, Amsterdam

Dr. P.H.G. Hogeman

Kinderarts

Meander Medisch Centrum, Amersfoort

Drs. J.N. Jansen

Kinderarts

Ziekenhuis Lievensberg, Bergen op Zoom

Drs. A.C.M. van Kessel

Kinderarts

N.H. Diaconnessen inrichting, Meppel

Dr. C. Lincke

Kinderarts EAA

Maasstadziekenhuis, Rotterdam

Drs. K.M.E.J. Oberndorff

Kinderarts

Maasland ziekenhuis, Sittard

Prof. dr. A.M. Oudesluys-Murphy

Kinderarts sociale pediatrie

Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden

Drs. A.W.M. Rupert

Kinderarts

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

J.M. Snel

Projectleider MEE

MEE Midden-Holland, Gouda

Drs. A.C.J.M. van der Velden

Kinderarts sociale pediatrie

Ziekenhuis Franciscus, Roosendaal

Dr. H. van Wieringen

Kinderarts EAA

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

Drs. P.H.T. van Zwieten

Kinderarts

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

 

 

 

Adviseurs

 

 

Naam

functie

instelling

Prof. Dr. S. van der Baan

KNO-arts

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam

J. Boomgaart

Kinderfysiotherapeut

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

Dr. Ir. A.J. Bosman

Klinisch-fysicus/audioloog

Audiologisch Centrum UMC St Radboud, Nijmegen

Dr. K.P.J. Braun

Kinderneuroloog

Universitair Medisch Centrum Utrecht

W. Busweiler

Kinderfysiotherapeut

VU Medisch Centrum, Amsterdam

M. van Gijn-Huyssen van Kattendijke

Kinderfysiotherapeut

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

R. Hordijk

Klinisch geneticus

Universitair Medisch Centrum, Groningen

M. Kok

Kinderfysiotherapeut

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

Mw. dr. A. Meuwese-Jongejeugd

Programmacoordinator Neonatale Gehoorscreening

Centrum voor Bevolkinsonderzoek, RIVM

Dr. J. Nicolai

Kinderneuroloog

Maastricht UMC+, Maastricht

J.E.H. Pruijs

Kinderorthopeed

Universitair Medsich Centrum Utrecht, Wilhelmina kinderziekenhuis, Utrecht

Dr. T. Sas

Kinderarts-endocrinoloog

Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht

T. Schreers

Kinder- en jeugdpsychiater

Accare; Universitair Medisch Centrum, Groningen

Domeingroep Kinderdermatologie van de Nederlandse Vereniging van Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Inbreng patiëntenperspectief

Bij de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met het patiëntenperspectief. Bij de vaststelling van het onderdeel over begeleiding en sociale aspecten heeft de ouderorganisatie Stichting Downsyndroom (SDS) een belangrijke rol gespeeld.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn. Daarbij werd expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de multidisciplinaire samenstelling van de kernredactie en de werkgroep DS. Op deze manier is een richtlijn ontwikkeld die antwoord geeft op vragen die in het veld leven.

 

De richtlijn wordt geplaatst op de website van de SEAA van de NVK. Het boek voor ouders met de informatie uit de richtlijn is september 2010 verschenen bij Artsen voor Kinderen.6

Werkwijze

In de eerste kernredactievergadering zijn de belangrijkste punten voor vernieuwing besproken. Gedurende de visitaties door de NVK van de afdelingen kindergeneeskunde is het gebruik van de leidraad van 1998 standaard getoetst. Knelpunten zijn daarbij niet gerapporteerd; de afgelopen jaren hebben zich geen praktische problemen voorgedaan bij het toepassen van de aanbevelingen zoals in de leidraad van 1998 genoemd.

Bij de eerste kernredactievergadering zijn de kerndoelen van de nieuwe richtlijn in concept vastgesteld. Deze zijn schriftelijk voorgelegd aan de adviesgroepleden. Naar aanleiding van de commentaren heeft bijstelling plaatsgevonden en zijn de uitgangsvragen definitief vastgesteld. De conceptteksten van de vernieuwde richtlijn zijn opgesteld in nauwe samenwerking met deskundigen uit verschillende specialismen als adviseurs. De commentaren zijn verwerkt en over details heeft nog nader overleg plaatsgevonden met enkele experts. Ten slotte is de definitieve tekst opgesteld en voorgelegd aan de leden van de werkgroep DS in een commentaarronde.

 

Commentaarfase, autorisatie en publicatie

De conceptrichtlijn wordt ter becommentariëring voorgelegd aan het bestuur van de SEAA van de NVK. De richtlijn wordt geplaatst op de website van de SEAA van de NVK. Het boek voor ouders met de informatie uit de richtlijn is september 2010 verschenen bij Artsen voor Kinderen.6

 

Implementatie

In verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn. Daarbij werd expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de multidisciplinaire samenstelling van de kernredactie en de werkgroep DS. Op deze manier is een richtlijn ontwikkeld die antwoord geeft op vragen die in het veld leven.

 

Leeswijzer

De richtlijn bestaat uit een hoofdtekst en een samenvatting. De hoofdtekst bevat naast inleiding en verantwoording, uiteenzettingen per onderwerp waarin de huidige kennis en daaruit voortvloeiende aanbevelingen staan vermeld. In de bijlagen vindt u naast achtergrondinformatie, overzichten van de gebruikte afkortingen en literatuur. De samenvatting bevat een korte introductie per onderwerp en alle aanbevelingen voor de dagelijkse praktijk.

De richtlijn valt uiteen in drie onderdelen: A – Begeleiding en sociale aspecten, B – Medische aandachtspunten binnen de kindergeneeskunde, en C – Medische aandachtspunten binnen andere specialismen. Daarnaast is een overzicht gegeven van de contactmomenten en screeningen. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Organisatie van zorg