Enterale toegang

Initiatief: NVMDL Aantal modules: 18

Afspraken over nazorg

Uitgangsvraag

Hoe dient de nazorg van een patiënt met een gastrostomiekatheter eruit te zien?

Aanbeveling

Geef goede voorlichting aan patiënt, eventuele familieleden, thuiszorg, verpleegkundige in het verpleeghuis of de huisarts.

  • Plan jaarlijks een evaluatie in met de verwijzer, thuiszorg en verpleegkundige om de werkafspraken te evalueren.
  • Bij problemen met de gastrostomiekatheter in de eerste week na plaatsing dient altijd direct contact te worden opgenomen met het behandelend centrum.
  • Start met dagelijks dompelen van de katheter zeven dagen na plaatsing.
  • Wissel de ballonkatheter de eerste keer over een voerdraad.
  • Patiënten moeten 24 uur per dag een aanspreekpunt (bij voorkeur een telefoonnummer) hebben in het ziekenhuis voor problemen met de katheter.
  • Geef goede instructies aan patiënten over wat te doen bij dislocatie van de gastrostomiekatheter.

Overwegingen

Het is belangrijk om een onderscheid te maken in de verzorging van de katheter de eerste week na plaatsing en de verzorging nadien.

 

Verzorging van de gastrostomiekatheter in de eerste week na plaatsing

In de eerste week na plaatsing van de sonde is het doel om de vorming van een fistelkanaal te bevorderen en het voorkomen van infecties (Rahnemai-Azar, 2014; Hucl, 2016; Lucendo, 2014; Gye, 2018; Bischoff, 2020). Volg hierbij de volgende maatregelen op:

  • Tijdens de verzorging dient de huid geïnspecteerd te worden op roodheid, harde plekken, pijn en afscheiding.
  • Zorg ervoor dat de externe fixatiedisk van de gastrostomie katheter tegen de huid ligt. Bij lichte tractie van de katheter komt deze meteen ongeveer 5 mm los van de buikhuid. Als de sonde te strak geplaatst is, moet deze losser gezet worden.
  • Geadviseerd wordt de sonde de eerste week niet te draaien en dompelen.
  • De katheter dient minimaal 1 keer per dag en in ieder geval elke keer voor en na het toedienen van voeding en voor en na toedienen van medicatie te worden doorgespoten met 30 ml water om te voorkomen dat de katheter verstopt raakt bij bolusvoeding. Als sondevoeding continu gegeven wordt is het advies iedere 4 uur de sonde door te spoelen met 30 ml water (Bischoff, 2020).
  • De huid rond de insteekopening en fixatiedisk dient tenminste 1 tot 2 x per dag schoongemaakt te worden met NaCl 0,9%, steriel water of gekoeld water; zo nodig vaker. Daarna moet er een droog steriel splitgaasje op de huid, onder de fixatiedisk geplaatst worden. Er mag worden gedoucht. In de eerste week mag de patient niet zwemmen en niet in bad. 
  • Occluderende verbanden dienen niet te worden toegepast.

Verzorg de PEG-sonde gedurende 7 tot 14 dagen volgens bovenstaande maatregelen, afhankelijk van wondgenezing, ondervoeding of gebruik van corticosteroïden. Bij trage genezing of complicaties kan het nodig zijn dat deze maatregelen langer worden toegepast.

 

Verzorging gastrostomie katheter vanaf 1 week na plaatsing

Na een week is de verzorging vooral gericht op het voorkomen van infecties, vastgroeien en verstopping en op het verlengen van de levensduur van de katheter.

  • Bij de verzorging dient de huid te worden geïnspecteerd op roodheid, harde plekken, pijn en afscheiding. Bij irritatie van de fistel door lekkage van maagaspiraat of exsudaat kan barrière crème worden gebruiken. Let op; de huid rondom de uittredeplaats kan tevens iets rood zijn na het doormaken van een verkoudheid, griep of andere kwaal. Het beleid is dan expectatief.
  • De huid rondom de gastrostomie katheter dient dagelijks schoon gemaakt te worden met water. In voorkomende gevallen mag zeep gebruikt worden. Houd de huid goed droog, maar föhn nooit de huid in verband met uitdrogen van de huid en katheter.
  • Om vastgroeien te voorkomen is het van belang om dagelijks de sonde te dompelen. Dit wordt gedaan door allereerst de externe fixatie disk 5 cm van de buikwand te schuiven, en nadien de gastrostomie katheter 1-malig met dezelfde afstand naar binnen te schuiven. Het dompelen dient zonder al te veel weerstand te kunnen geschieden.
  • Geadviseerd wordt de katheter NIET te draaien.
  • Granulatieweefsel behoeft in principe geen andere behandeling dan de normale wondverzorging. Bij hardnekkige klachten ten gevolge van hypergranulatie weefsel kan het weefsel behandeld worden met corticosteroïdenzalf, bijvoorbeeld hydrocortison, oxytetracycline, polymyxine oorzalf (dun op de huid smeren). Zilvernitraat moet zeer terughoudend worden toegepast vanwege de etsende en beschadigende reactie op de omliggende huid (Rahnemai-Azar, 2014; Hucl, 2016; Lucendo, 2014; Gye, 2018; Bischoff, 2020). In uitzonderlijke gevallen, kan er - na overleg met een hierin ervaren specialist - worden overwogen APC (Argon Plasma Coagulatie) toe te passen. Dit zou beter zijn dan zilvernitraat applicatie omdat APC mogelijk beter te doseren is. Hierover is geen literatuur beschikbaar en slechts beperkte ervaring.

Verzorging PRG-sonde

  • Bij de PRG-sonde worden na 7 tot 10 dagen de hechtingen verwijderd, voor zover nog aanwezig. Dit dient te geschieden door een verpleegkundige of verpleegkundig specialist die daar ervaring mee heeft.  
  • Adviezen voor de vervanging van ballontubes varieren van 3 tot 6 maanden, afhankelijk van de fabrikant van de geplaatste ballon-sonde.
  • Voor de controles in het na traject is het van belang om de positie van het schild op de katheter (uitgedrukt in centimeter, en af te lezen op de katheter) te noteren. Op deze wijze is het mogelijk om potentieel losraken van maagwand ten opzichte van de buikwand vast te stellen (wanneer de positie van het schild verandert).

Problemen met herplaatsen ballon-katheter

  • De eerste wissel na de initiele plaatsing dient te geschieden middels voerdraad geleide plaatsing. De voerdraad wordt door de aanvankelijk geplaatste ballonsonde opgevoerd, hierna wordt de sonde verwijderd. Over de voerdraad wordt de nieuwe katheter opgevoerd, waarna de voerdraad verwijderd wordt.
  • Als er een nieuwe katheter wordt gewisseld en er is twijfel over de goede positie, dient de gastrostomiekatheter te worden verwijderd en dient door de insteekopening een voerdraad te worden opgevoerd. Daarna kan er er een voerdraad geleide wissel en ballon-plaatsing verricht worden.
  • Blijft er twijfel bestaan over een goede positie dan kan een verificatie gedaan worden worden middels een contrastfoto, echo abdomen of CT abdomen.
  • Als een katheterwissel moeilijk gaat, kan met lidocaïnegel geprobeerd worden de katheter op te schuiven. Door middel van draaibewegingen en in- en uittrekken kan dan soms de katheter wel in de juiste positie gebracht worden. Mocht dit te veel weerstand geven, dan kan geprobeerd worden de insteekopening op te rekken met behulp van voerdraad geleide dilatatie. Dit gaat het beste met behulp van atraumatische sequentiele schoefdilatatoren. Deze zijn beschikbaar van 6 tot 16 french. Er dient dan een sequentiele oprekking plaats te vinden. Na dilatatie blijft de voerdraad aanwezig en daar overheen kan de nieuwe ballon-sonde geplaatst worden. Zelden is het nodig om een kleinere maat katheter te gebruiken (Rahnemai-Azar, 2014; Hucl, 2016; Bischoff, 2020).
  • Indien de ballon zich niet laat ledigen, kan met een schaar het vullingskanaal lek geknipt worden, de ballon ledigt zich dan meestal spontaan en de katheter komt los.
  • Indien dit onvoldoende werkt, zijn er nog twee opties die enkel door een ervaren specialist kunnen worden toegepast. Ten eerste kan de hele tube doorgeknipt worden om vervolgens een harde voerdraad door het vullingskanaal op te voeren tot in de ballon. Meestal ledigt de ballon zich dan. Mocht dit niet het geval zijn dan kan eventueel via deze route de ballon lekgestoken worden. De katheter zal dan alsnog loskomen. Als tweede optie kan worden overwogen om langs de katheter door het stoma ostium de ballon lek te prikken, ook dit zal altijd door een ervaren arts moeten plaatsvinden.

Uitvallen van de gastrostomiekatheter

  • Zie hiervoor ook de module complicaties (module Beleid bij veelvoorkomende complicaties).
  • Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen een gematureerd/gerijpt fistelkanaal en een vers fistelkanaal. Na 4 weken is er altijd sprake van een gerijpt fistelkanaal en kan er omgecompiceerd een bedside vervanging van de katheter plaatsvinden.
  • Bij een gerijpt fistelkanaal is het advies om na het uitvallen van de katheter zo snel mogelijk een reserve gastrostomiekatheter of urinekatheter in de fistelgang in te brengen, om zo het dichtgaan van de fistelkanaal te voorkomen. Het advies is dan ook om ervoor te zorgen dat patient altijd in het bezit is van een reserve gastrostomiecatheter of urinecatheter, om deze in voorkomende gevallen te kunnen gebruiken. Adviseer patient om na uitvallen en herplaatsen zo snel mogelijk contact op te nemen met het behandelende centrum.
  • Indien er sprake is van een niet gematureerd fistelkanaal, dan dient er meteen contact te worden opgenomen met het behandelend centrum en mag er geen vervangingskatheter blind worden ingebracht.

Verstopte PEG-katheter

  • Er zijn meerdere oplossingen mogelijk om een verstopping op te lossen, de eerste is het zacht kneden van de verstoppingsplek en vervolgens doorspuiten met lauw warm water. Men dient geen zuren te gebruiken in verband met het vervlokken van sondevoeding.
  • Indien er sprake is van verstopping door sondevoeding kan natriumbicarbonaat 4,2% gebruikt worden. Bij verstopping als gevolg van medicatie dient eerst te worden nagegaan of de medicatie verenigbaar is met natriumbicarbonaat, anders in overleg met de arts acetylcysteine doorspuiten.
  • Gebruik geen koolzuurhoudende dranken!
  • Indien dit alles niet geholpen heeft kan het gebruik van een harde voerdraad worden overwogen. Uiteraard dient dit zeer voorzichtig te worden gedaan. Met een voerdraad de sonde van binnen reinigen. Dit kan eventueel ook met een ERCP-brush catheter als deze door het lumen past. Indien de verstopping niet succesvol blijkt, dient de catheter gewisseld te worden.
  • Wat betreft oorzaken (en dus het voorkomen) van een verstopte katheter, zie ook module Beleid bij veelvoorkomende complicaties.

Lekkage fistel

  • Zie ook module Beleid bij veelvoorkomende complicaties.
  • Oplossingen:
    1. met een barrièrefilm swabs kan een filmlaag over de huid wordt gelegd om de huid te beschermen tegen lekkende maagsappen. Deze filmlaag moet wekelijks worden vervangen. Lekkage kan ook worden verminderd door het strakker of juist losser zetten van het plaatje aan de buitenkant van de katheter.
    2. Indien de indruk is dat het fistelkanaal te ruim is geworden, dan moet nooit een grotere maat katheter gebruikt worden (zie module Beleid bij veelvoorkomende complicaties voor het beleid indien dit optreedt)
    3. Medicatie om maagsappen te verminderen moeten overwogen worden, zoals proton pomp inhibitors.
    4. Plaats geen occluderende verbanden bij lekkage; dit helpt niet tegen lekkage en geeft meer huidproblemen.

De huid rondom de gastrostomiekatheter is rood en geïrriteerd

Succesievelijk kunnen een aantal opties worden geprobeerd om de huid beter te laten genezen. De basis is de normale zorg voor de gastrostomiekatheter (zoals de huid goed droog houden, geen natte alcoholdoekjes gebruiken, geen fohn gebruiken), juiste positie van de katheter (niet te vast en niet te los), wisselende en spanningsloze afleiding van de catheter.

 

Behandelopties:

  1. Barrièrecreme (zink), dit werkt vochtafstotend. Eventueel in combinatie met miconazol (beginnend rode huid).
  2. Miconazol (zalf, creme, 20 mg)+ hydrocortison (10 mg) / miconazol met hydrocortisonacetaat (vurig rode huid).
  3. Scheurlinnen of een splitgaas toepassen.
  4. Hydrocortison/oxytertacycline/polymyxine oorzalf (dun op de huid smeren).
  5. Miconazol en hydrocortison.
  6. Galzuurbinder: Colestyramine (Questran) zalf of per os geven.
  7. Proshield.
  8. Bij rode/ontvelde huid: Orahesive, huidbeschermend poeder.  
  9. Dermovate corticosteroiden zalf (0,5 mg/g).
  10. Lokaal behandelen met bethadine of antibiotica gazen.
  11. Bij persisterende klachten en verdenking van infectie, overweeg een kweek en probeer gericht te behandelen. Het is zelden nodig om met systemische antibiotica te behandelen.
  12. Zilversulfadiazine (lokaal antibiotica) (20 mg/g).
  13. Fusidinezuur bij niet ernstige oppervlakkige en niet uitgebreide primaire huidinfecties veroorzaakt door stafylokken.

Indien er klachten blijven bestaan, overweeg een consult van de dermatoloog.

 

Licht bloedend fistelkanaal

Meestal is er sprake van hypergranulatie van weefsel, het beleid is expectatief. Indien de hypergranulatie hardnekkig is, kan er behandeld worden met corticosteroïdenzalf, zoals bijvoorbeeld hydrocortison/oxytertacycline/polymyxine oorzalf (dun op de huid smeren). Zilvernitraat ter behandeling wordt bijna niet meer gebruikt omdat dit de omliggende huid vaak etst en beschadigd (Rahnemai-Azar, 2014).

 

De PEG-sonde is niet meer te dompelen

Dit is altijd een reden om direct contact op te nemen met het behandelend centrum.

 

Overdracht en communicatie

Het is van essentieel belang om een goede overdracht naar de thuiszorg, de verwijzer en eventueel de dietist te maken. Ook dient er jaarlijks een evaluatie ingepland te worden om de werkafspraken te evalueren.

Onderbouwing

Op dit moment is er geen eenduidig protocol voor nazorg bij gastrostomiekatheters. Ook ontbreekt er een eenduidig protocol voor het beleid bij complicaties. Een protocol waar de nazorg zo goed mogelijk in wordt beschreven om zo goed mogelijke nazorg te kunnen leveren is wenselijk vanuit de groep voedingsverpleegkundigen. Het ontbreken van essentiële informatie over de nazorg kan de kwaliteit van zorg en de kwaliteit van leven van de patiënt schaden. Deze module richt zich specifiek op de nazorg de eerste week na plaatsing van de katheter en de weken na verwijdering van eventueel geplaatste hechtingen.

Search and select

No systematic literature search was performed for this clinical question. The recommendations and considerations have been drawn up by the members of the committee on the basis of practical knowledge, supported by non-systematic literature research.

  1. Bischoff SC, Austin P, Boeykens K, Chourdakis M, Cuerda C, Jonkers-Schuitema C, Lichota M, Nyulasi I, Schneider SM, Stanga Z, Pironi L. ESPEN guideline on home enteral nutrition. Clin Nutr. 2020 Jan;39(1):5-22. doi: 10.1016/j.clnu.2019.04.022. Epub 2019 May 30. PMID: 31255350.
  2. Gye V, Mortensen MB. Nurse-Assisted Percutaneous Endoscopic Gastrostomy Tube Placement Is a Safe Procedure in Adult Patients. Gastroenterol Nurs. 2018 May/Jun;41(3):219-222. doi: 10.1097/SGA.0000000000000275. PMID: 29847396.
  3. Hucl T, Spicak J. Complications of percutaneous endoscopic gastrostomy. Best Pract Res Clin Gastroenterol. 2016 Oct;30(5):769-781. doi: 10.1016/j.bpg.2016.10.002. Epub 2016 Oct 8. PMID: 27931635.
  4. Lucendo AJ, Friginal-Ruiz AB. Percutaneous endoscopic gastrostomy: An update on its indications, management, complications, and care. Rev Esp Enferm Dig. 2014 Dec;106(8):529-39. PMID: 25544410.
  5. Rahnemai-Azar AA, Rahnemaiazar AA, Naghshizadian R, Kurtz A, Farkas DT. Percutaneous endoscopic gastrostomy: indications, technique, complications and management. World J Gastroenterol. 2014 Jun 28;20(24):7739-51. doi: 10.3748/wjg.v20.i24.7739. PMID: 24976711; PMCID: PMC4069302.  

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 05-09-2022

Laatst geautoriseerd  : 05-09-2022

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2019 een multidisciplinaire werkgroep aangesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een gastrostomiekatheter.

Werkgroep

  • Dr. I.A.M. Gisbertz, MDL-arts, Bernhoven, Uden, NVMDL (voorzitter)
  • Dr. L.P.L. Gilissen, MDL-arts, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven, NVMDL
  • Drs. J.F. Monkelbaan, MDL-arts, Universitair Medisch Centrum, Utrecht, NVMDL
  • Dr. A.H.C. van Roon, MDL-arts, Albert Schweitzer ziekenhuis, Dordrecht, NVMDL
  • Dr. D. Strijbos, AIOS MDL, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven & Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, NVMDL
  • Dr. A.J. van der Kooi, neuroloog, Academisch Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NVN
  • Dr. J.R. de Jong, chirurg, Academisch Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NVvH
  • J. Beurskens, verpleegkundig specialist Darmfalenteam, Radboud UMC, Nijmegen, V&VN MDL-Voeding
  • Prof. dr. P.M.T. Pattynama, radioloog, Groene Hart Ziekenhuis, Gouda, NVvR

 

Klankbordgroep

  • Prof. dr. M.W.M. van den Brekel, KNO-arts, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam, NVKNO
  • Dr. M.J. Serlie, internist-endocrinoloog, Academisch Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NIV
  • Dr. W.J. Kruithof, revalidatiearts, Universitair Medisch Centrum, Utrecht, VRA

 

Met ondersteuning van

  • Dr. B.H. Stegeman, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. A.J.G. Wirix, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • H. Olthuis-van Essen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

 

 

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Gisbertz

MDL arts
Ziekenhuis Bernhoven Uden

Lid NESPEN bestuur (onbetaald)

Geen

Geen actie

Strijbos

AIOS MDL, Catharina Ziekenhuis

Promovendus MUMC+ (onbetaald)

Geen

Geen actie

Gilissen

MDL arts, oprichter PEG- en later Enteraal voedingsteam, Catharina ziekenhuis Eindhoven

Lesgeven aan de Duodopaverpleegkundigen over PEG-J en PEJ (landelijk, via Abbvie) (betaald)

Geen

Geen actie

Monkelbaan

MDL-Arts UMC Utrecht, 60% aanstelling, drie dagen per week.

Directeur en eigenaar ZAMEB b.v., ZAMEB adviseert en verricht managementdiensten voor personen en bedrijven in de zorg: twee dagen per week. 

Bestuurslid en secretaris Stichting HAL-UD. De stichting HAL-UD is intermediair voor huisartsen op het gebied van commerciële laboratorium verrichtingen. Betaald.

Lid van een UMC Utrecht team, wat zich bezighoudt met de ontwikkeling van een device wat de Neus-Maag-Sonde plaatsingen veiliger moet gaan maken.
In 2017 Consulting contract met Nutricia Medical Devices B.V. voor het schrijven van een Expert report & Literature review over Enterale portfolio.

Geen actie (Neus-maagsonde komt niet terug in de richtlijn)

Van Roon

MDL-arts, Albert Schweitzer ziekenhuis Dordrecht

Geen

Geen

Geen actie

Van der Kooi

Neuroloog, Amsterdam UMC 0,8FTE

Voorzitter SCN (Spierziekten Centrum Nederland)

Geen

Geen actie

De Jong

Chirurg/kinderchirurg Amsterdam Universitaire Meidsche Centra (AUMC)

Geen

Geen

Geen actie

Beurskens

Verpleegkundig specialist Darmfalen
Radboudumc Nijmegen

voorzitter voeding V&VN MDL/
bestuurslid NESPEN/
bestuurslid ECPC ESPEN onbetaald

Geen

Geen actie

Pattynama

Radioloog

Zelfstandig in maatschap MIB Gouda, Groene Hart ziekenhuis Gouda

Geen

Geen

Geen actie

Wirix

Adviseur, Kennisinstituut

-

-

Geen actie

Olthuis-van Essen

Adviseur, Kennisinstituut

-

-

Geen actie

Stegeman

Senior adviseur, Kennisinstituut

-

-

Geen actie

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het voorleggen van het raamwerk aan de patiëntenfederatie. De Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), Parkinson Vereniging, en de ALS-diagnosewerkgroep hebben input op het raamwerk gegeven. De verkregen input is besproken in de werkgroepvergadering en meegenomen bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de NFK, Parkinson vereniging, ALS-diagnosewerkgroep, Spierziekten Nederland, en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Kwalitatieve raming WKKGZ

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst kwalitatieve raming

Toelichting

Module Contra-indicaties

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Keuze van procedure en timing bij specifieke patiëntengroepen

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module antibiotica profylaxe

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module PPI gebruik rondom PEG-plaatsing

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Sedatie bij neuromusculaire aandoeningen

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Opstarten van voeding

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Optimale methode voor PEG-verwijdering

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Beleid bij veelvoorkomende complicaties

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Organisatie van zorg - Voorzorg

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Organisatie van zorg – Uitvoering

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Organisatie van zorg – Rapportage

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Organisatie van zorg – Afspraken over nazorg

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (5.000-40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

 

 

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Inleiding

Dit implementatieplan is opgesteld ter bevordering van de implementatie van de richtlijn Enterale toegang. Voor het opstellen van dit plan is een inventarisatie gedaan van de mogelijk bevorderende en belemmerende factoren voor het naleven van de aanbevelingen. Daarbij heeft de richtlijnwerkgroep een advies uitgebracht over het tijdspad voor implementatie, de daarvoor benodigde randvoorwaarden en de acties die door verschillende partijen ondernomen dienen te worden.

 

Werkwijze

Om tot dit plan te komen heeft de werkgroep per aanbeveling in de richtlijn nagedacht over:

  • per wanneer de aanbeveling overal geïmplementeerd moet kunnen zijn;
  • de verwachtte impact van implementatie van de aanbeveling op de zorgkosten;
  • randvoorwaarden om de aanbeveling te kunnen implementeren;
  • mogelijk barrières om de aanbeveling te kunnen implementeren;
  • mogelijke acties om de implementatie van de aanbeveling te bevorderen;
  • verantwoordelijke partij voor de te ondernemen acties.

Lezers van dit implementatieplan dienen rekening te houden met verschillen tussen “sterk geformuleerde aanbevelingen” en “zwak geformuleerde aanbevelingen”. In het eerste geval doet de werkgroep een duidelijke uitspraak over iets dat wel of niet gedaan moet worden. In het tweede geval wordt de aanbeveling minder zeker gesteld en spreekt de werkgroep haar voorkeur of advies uit, maar laat zij meer ruimte voor alternatieven. Een reden hiervoor is bijvoorbeeld dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om de aanbeveling te onderbouwen. Een zwakke aanbeveling is te herkennen aan de formulering en begint bijvoorbeeld met “Overweeg om …”. Zowel voor de sterke als voor de zwakke aanbevelingen heeft de werkgroep nagedacht over de implementatie. Alleen voor sterk geformuleerde aanbevelingen worden implementatietermijnen gegeven.

 

Implementatietermijnen

Voor “sterk geformuleerde aanbevelingen” geldt dat zij zo spoedig mogelijk geïmplementeerd dienen te worden. Voor de meeste “sterk geformuleerde aanbevelingen” betekent dat dat zij binnen een jaar geïmplementeerd moeten zijn. Veel aanbevelingen zijn al onderdeel van de huidige praktijk en brengen daarom geen implementatie inspanningen met zich mee.

 

Voor sommige aanbevelingen geldt echter dat zij niet (direct) overal kunnen worden ingevoerd, bijvoorbeeld vanwege een gebrek aan middelen, expertise of de juiste organisatievormen. In sommige gevallen dient ook rekening te worden gehouden met een leercurve. Daarnaast kan de aanwezigheid van personeel of faciliteiten of de afstemming tussen professionals een belemmering zijn om de aanbevelingen (op korte termijn) in te voeren. Dit geldt voor de volgende aanbevelingen:

 

Aanbeveling

Toelichting

  • Overweeg PEG plaatsing middels de pull-techniek of PRG-plaatsing als eerste keuze voor langdurig toedienen van sondevoeding (>30 dagen).
  • Kies voor PRG of PEG-plaatsing middels de push-techniek bij patiënten met orofaryngeale, laryngeale en hypopharyngeale tumoren, patiënten met stenose.
  • Kies voor PRG-plaatsing bij patiënten met neuromusculaire aandoeningen die beademd worden of bij wie sedatie niet mogelijk is.
  • Kies voor chirurgische gastrostomie of een gecombineerde (endoscopisch geassisteerde) procedure bij patiënten waarbij gelijktijdig een andere operatie wordt uitgevoerd en wanneer een normale PEG of PRG niet kan worden geplaatst bij bijvoorbeeld voorliggend colon/ontbreken van diafanie.
  • De keuze voor een modaliteit moet eveneens gebaseerd worden op lokale faciliteiten en expertise.

Deze aanbevelingen kunnen wellicht niet direct worden ingevoerd vanwege een gebrek aan expertise en/of juiste organisatie. Daarnaast is aanwezigheid van en afstemming tussen professionals en faciliteiten nodig om de handelingen op betrouwbare wijze te kunnen uitvoeren.

 

  • Overleg met de anesthesioloog over de plaats van sedatie bij patiënten met NMA die een gastrostomie ondergaan (zie ook de PSA-richtlijn).
  • Bespreek in dit overleg ook de Forced Vital Capicity (FVC) van de patiënt. Een minimale FVC van 50% is geen strikte voorwaarde voor veilige sedatie. Per patiënt dient deze afweging gemaakt te worden. De meting van FVC kan daarnaast bij patiënten met NMA minder betrouwbaar zijn, vanwege bijvoorbeeld problemen met het omklemmen van het mondstuk.

Deze aanbeveling kan wellicht niet direct worden ingevoerd vanwege een gebrek aan expertise en/of juiste organisatie.

Overweeg de indicaties voor het plaatsen van een PEG of PRG katheter te laten beoordelen door een multidisciplinair team

Het ontbreken van een multidisciplinair team is een barrière voor deze aanbeveling.

  • Laat PEG-zorg uitvoeren door een kleine groep van ervaren MDL-artsen
  • Het strekt tot de aanbeveling de zorg rond PEG- en PRG door een PEG-team te laten coördineren en bewaken
  • Dit team dient tenminste te bestaan uit een MDL-arts, PEG-verpleegkundige of verpleegkundig specialist, endoscopieverpleegkundige, diëtiste, transferverpleegkundige, afdelingsverpleegkundige en op consultbasis: interventieradioloog en anesthesioloog/sedatiespecialist.

Het ontbreken van een multidisciplinair team is een barrière voor deze aanbeveling.

Registreer alle complicaties in een complicatieregistratie en bespreek deze op reguliere basis in het team.  

 

Deze aanbeveling kan wellicht niet direct worden ingevoerd vanwege een gebrek aan expertise en/of juiste organisatie.

 

Impact op zorgkosten

Geen van de gemaakte aanbevelingen brengt gevolgen met zich mee voor de zorgkosten.

 

Te ondernemen acties per partij

Hieronder wordt per partij toegelicht welke acties zij kunnen ondernemen om de implementatie van de richtlijn te bevorderen.

 

Alle direct betrokken wetenschappelijk verenigingen/beroepsorganisaties (NVMDL, NVN, NVvH, V&VN, NVvR, NVKNO, NIV, VRA)

  • Bekend maken van de richtlijn onder de leden.
  • Publiciteit voor de richtlijn maken door over de richtlijn te publiceren in tijdschriften en te vertellen op congressen.
  • Ontwikkelen van gerichte bijscholing/trainingen, onder andere voor longartsen, chirurgen, fysiotherapeuten en longverpleegkundigen.
  • Ontwikkelen en aanpassen van patiëntinformatie/keuzehulpen.

 

De lokale vakgroepen/individuele medisch professionals

  • Het bespreken van de aanbevelingen in de vakgroepsvergadering en lokale werkgroepen.
  • Het volgen van bijscholing die bij deze richtlijn ontwikkeld gaat worden.
  • Aanpassen lokale patiëntinformatie op grond van de materialen die door de verenigingen beschikbaar gesteld zullen worden.
  • Afstemmen en afspraken maken met andere betrokken disciplines om de toepassing van de aanbevelingen in de praktijk te borgen.

 

De systeemstakeholders (onder andere zorgverzekeraars, (koepelorganisaties van) ziekenhuisbestuurders, IGJ)

Van de bestuurders wordt verwacht dat zij bij de betrokken medisch professionals nagaan op welke wijze zij kennis hebben genomen van de nieuwe richtlijn Enterale toegang en deze toepassen in de praktijk. Het verzorgen van een goed ingericht ziekenhuisinformatiesysteem kan bijdragen aan de implementatie van de aanbevelingen die betrekking hebben op de verslaglegging van de geplaatste gastrostomiekatheters en de terugkoppeling van complicaties aan andere zorgverleners.

 

Het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Toevoegen van richtlijn aan Richtlijnendatabase. Daarbij opnemen van dit implementatieplan op een voor alle partijen goed te vinden plaats.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg rondom plaatsing van een gastrostomiekatheter. Door gebrek aan aanmeldingen is de invitational conference niet doorgegaan.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.  

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.