Aanhoudende klachten na Licht Traumatisch Hoofd/Hersenletsel

Initiatief: VRA Aantal modules: 12

Organisatie van zorg

Uitgangsvraag

Wat is de rol van de medisch specialist (revalidatiearts, neuroloog, sportarts) wanneer patiënten met aanhoudende klachten na licht THL zijn doorverwezen door de huisarts?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. Op welke wijze dient de problematiek van een patiënt met aanhoudende klachten na licht THL in kaart te worden gebracht?
  2. Welke evidence-based behandelmogelijkheden zijn er voor patiënten met aanhoudende klachten na licht THL?
  3. Op welke wijze dient het matched-care model te worden toegepast in de organisatie van zorg bij patiënten met aanhoudende klachten na licht THL?
  4. Wanneer dient verwijzing plaats te vinden?

Aanbeveling

Gebruik symptoomclusters, de aanwezigheid van beïnvloedende factoren en participatielijsten om klachten en impact van klachten in kaart te brengen.

 

Gebruik symptoom clusters bij de keuze van de inhoud van de behandeling.

 

Gebruik de al dan niet interacterende symptomen, beïnvloedende factoren en participatielijsten als basis voor de verwijzing naar eerstelijnstherapie (mono- of multidisciplinair), of naar de 2e lijn (aanvullende diagnostiek en/of interdisciplinaire behandeling).

 

Stem bij gelijktijdige behandeling door meerdere professionals onderling en in samenspraak met de patiënt af wie de rol van coördinerend behandelaar vervult.

 

Maak bij verwijzing gebruik van het matched care principe.

Overwegingen

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Bovenstaande uiteenzetting beoogt antwoord te geven op de vraag hoe klachten en impact van klachten in kaart gebracht kunnen worden (middels symptoomclusters, beïnvloedende factoren en participatievragenlijsten). Voor de inhoud van de behandeling is per symptoomcluster een verwijzing naar relevante hoofdstukken in deze richtlijn gegeven. In de huidige module is onderscheid gemaakt tussen 1e lijns behandelingen (mono- en multidisciplinair) en 2e lijns behandelingen (interdisciplinair). Wanneer samenhangende klachten binnen één symptoomcluster aanwezig zijn, kan behandeling in de 1e lijn bij een (neuro)psycholoog, fysiotherapeut of ergotherapeut plaatsvinden. Wanneer deze klachtensamenhang meerdere clusters beslaat, de impact op participatie groot is of wanneer 1e lijns therapie onvoldoende effect sorteert, kan worden gekozen voor een doorverwijzing naar de revalidatiearts om te beoordelen of beïnvloedende factoren aanwezig zijn. Bij interacterende factoren is behandeling in de 2e lijn aangewezen. Bij elke behandelvorm is afstemming van coördinerend behandelaarschap cruciaal.

Onderbouwing

Op dit moment is er geen consensus over de manier waarop behandeling van patiënten met aanhoudende klachten na licht THL moet worden georganiseerd. In de huidige praktijk leidt dit tot fragmentatie van zorg, hoge zorgconsumptie en ontoereikende zorg.
Doordat klachten na licht THL niet altijd als een samenhangend klachtencomplex worden gezien door de verwijzer, wordt patiënt in de huidige situatie verwezen naar een medisch specialist of paramedicus voor slechts één klacht of een deel van de klachten. De zorg is dan ook vaak gefragmenteerd. Behandeling van symptomen binnen het ene cluster (zie module Symptoomclusters en diagnostiek) leidt niet automatisch tot verbetering van symptomen binnen een ander cluster. Met als gevolg geen of gedeeltelijk herstel van participatie. Een voorbeeld hiervan is dat een patiënt het werk slechts gedeeltelijk kan hervatten, omdat na verwijzing de emotionele klachten verbeteren, maar de vestibulo-oculaire problematiek blijft bestaan.
Daarnaast worden patiënten soms achtereenvolgens naar verschillende specialismen verwezen, zoals naar een neuroloog, oogarts, KNO-arts en psychiater. Dit is niet altijd nodig. Consultatie van verschillende medisch specialisten leidt niet alleen tot hogere zorgkosten, maar ook tot vertraging van inzet van de juiste zorg. Patiënten zijn soms jarenlang op zoek naar de juiste behandeling. Deze vertraging is schadelijk voor patiënten, niet alleen vanwege secundaire problematiek welke kan ontstaan (zoals angst- en stemmingsklachten), maar ook omdat terugkeer naar werk binnen de wettelijke tijdskaders hiermee wordt gehinderd. Wanneer de juiste zorg en organisatie van zorg helder wordt omschreven en patiënten eenduidige trajecten doorlopen zullen bovenstaande problemen afnemen.

 

Verbetering van zorg begint erbij dat men bewust is van het feit dat het het klachtencomplex na licht THL bestaat uit samenhangende symptoomclusters. Het verschilt per patiënt binnen hoeveel symptoomclusters patiënten klachten ervaren en hoeveel symptomen een patiënt rapporteert binnen een cluster. Daarnaast speelt de tijdsperiode na het oplopen van licht THL een rol bij de aanwezigheid van klachten.  Onderzoek laat zien dat met het verstrijken van tijd na het oplopen van licht THL, verandering optreedt in welke symptomen met elkaar clusteren. Oftewel: de onderlinge samenhang van symptomen wordt anders met de tijd (Rabinowitz, 2020). De praktijk laat zien dat factoren die herstel belemmeren of klachten in stand houden een nadrukkelijkere rol spelen in de chronische fase. Ontrafeling van de problematiek bij aanhoudende klachten na licht THL is complex omdat klachten, klachtensamenhang en herstel beïnvloedende factoren per persoon en in de tijd veranderlijk zijn. Organisatie van juiste zorg dient dus ruimte te geven aan maatwerk. Daarnaast moet de geleverde zorg passen bij de complexiteit van de problematiek (Rosenblatt, 2021). Een voorbeeld van hoe bovenstaande factoren kunnen leiden tot keuze van een specifieke vorm van zorg wordt beschreven in het artikel van Leddy (2021). Leddy en collega’s beschrijven een aanpak waarin “fysiologische” symptomen zoals vroege inspanningsintolerantie behandeld worden met submaximale aerobe training en andere symptomen, afhankelijk van het type (cervicale symptomen of vestibulo-oculaire symptomen versus stemmings- of cognitieve symptomen) behandeld worden met een combinatie van monodisciplinaire behandelingen of multidisciplinaire behandeling.

 

De huidige module bestaat uit de beschrijving van een methode om te komen tot indicatiestelling voor behandeling. Waarbij wordt gestreefd naar maatwerk behandeling op de juiste plek binnen de zorgketen.

Beschrijving studies

 

  1. Op welke wijze dient de problematiek van een patiënt met aanhoudende klachten na licht THL in kaart te worden gebracht?

Aanhoudende klachten na licht THL vertonen een onderlinge samenhang en laten zich clusteren (zie module Symptoomclusters en diagnostiek). Sommige patiënten hebben klachten binnen één cluster, maar er kunnen ook klachten binnen meerdere clusters bestaan. Bij inventarisatie van de klachten van patiënt is het van belang om de aanwezigheid van klachten binnen alle clusters na te gaan (bijvoorbeeld met een klachtenlijst) en deze eventueel te objectiveren met diagnostische testen (module Symptoomclustes en diagnostiek).

 

Door middel van het in kaart brengen van de symptoomclusters kan de arts een inschatting of er samenhang bestaat tussen klachten. Indien deze samenhangende klachten binnen één symptoomcluster aanwezig zijn, kan behandeling in de 1e lijn bij een psycholoog, fysiotherapeut of ergotherapeut plaatsvinden. Wanneer deze klachtensamenhang meerdere clusters beslaat, of wanneer 1e lijns therapie onvoldoende effect sorteert, kan worden gekozen voor een doorverwijzing naar de revalidatiearts. Door middel van het in kaart brengen van symptoomclusters, beïnvloedbare factoren en invloed op participatie kan door de revalidatiearts -eventueel gezamenlijk met een neuropsycholoog- een persoonlijk “profiel” worden gemaakt welke ondersteunend kan zijn aan de keuze van een behandeling (al dan niet in de 1e lijn).

 

Naast de verscheidenheid aan symptomen die zich in één of meerdere clusters bevindt, spelen in de chronische fase factoren een rol die de aanwezige symptomen beïnvloeden. Deze factoren kunnen de aanwezige symptomen verergeren of herstel van functioneren in de weg staan. Deze zijn beschreven in module Beïnvloedbare factoren. De aanwezigheid van posttraumatische stress lijkt een belangrijk aangrijpingspunt voor behandeling. Vanuit de literatuur worden nog andere gedragsfactoren herkend welke negatief effect hebben op herstel na het oplopen van een licht THL zoals vermijding van activiteiten (fear-avoidance, module Exposure) of overbelasting (pushing through symptoms; Leddy et al., 2021). Deze factoren kunnen worden meegewogen bij het in te zetten beleid, omdat aanwezigheid hiervan kan leiden tot vertraagd herstel of verergering van problematiek. Wanneer er vanuit de anamnese aanwijzingen naar voren komen voor de aanwezigheid van deze beïnvloedende factoren, kunnen deze op verschillende wijzen nader in kaart worden gebracht. Dit kan bijvoorbeeld middels het gevolgenmodel (van Rood, 2011). Op basis van praktijkervaring lijkt behandeling van een onderliggende PTSS voorwaardenscheppend voor een succesvolle vervolgbehandeling.
De impact van de (gevolgen van) het licht THL op het dagelijks leven kunnen in kaart gebracht worden met behulp van het ICF model (WHO, 2001) of met behulp van (participatie) vragenlijsten (module Symptoomclusters en diagnostiek).

 

  1.  Welke evidence-based behandelmogelijkheden zijn er voor patiënten met aanhoudende klachten na licht THL?

Zoals in de voorgaande modules beschreven zijn de modellen die de aanwezigheid van de klachten verklaren zeer uiteenlopend. Biologische modellen gaan onder andere uit van veranderde doorbloeding van het brein, een verstoord sympathisch zenuwstelsel, axonale schade, verstoorde immuunreacties of perifere ontregeling (vestibulaire en oculaire systeem) (module symptoomclusters en diagnostiek en module vestibulaire therapie en visuele training). Psychologische verklaringsmodellen beschrijven inadequate coping, fear avoidance, aanwezigheid van posttraumatische stressreacties en inadequate cognities (Module psychotherapie, module Exposure). De vertaling van deze verklaringen naar het niveau van klachten is op basis van de huidige stand van wetenschap niet mogelijk. Het is dus niet mogelijk om op basis van onderzoek een uitspraak te doen over bij welke klachten welke pathofysiologische mechanismen een rol spelen en welke behandeling op basis daarvan het best passend is. Wel zijn verschillende interventies bij patiënten met licht THL onderzocht zoals beschreven in de interventiemodules. De volgende overwegingen zijn gebaseerd op praktijkervaring en gaan uit van het principe dat indicatie van behandeling wordt gesteld op basis van aanwezige symptomen/symptoomclusters (zie tabel 1). 

 

  1. Symptoomclusters:

Tabel 1. Overzicht van van de mogelijke interventies per symptoomcluster

Cluster

Behandeling

Alle clusters

Psycho-educatie, Terugkeer naar werk

Neurocognitief

(Graded) physical activity

Vestibulair-oculair

Vestibulaire therapie en visuele training

Hoofdpijn-migraine cluster

Vestibulaire therapie en visuele training

Emotioneel

Psychotherapie, Exposure

Vermoeidheid

Psychotherapie, Exposure, (Graded) physical activity

Interacterende klachten binnen meerdere clusters

Interdisciplinaire revalidatie

 

  1. Onderhoudende factoren

Psycho-educatie (module Psycho-educatie) en en aandacht voor terugkeer naar werk (module Terugkeer naar werk) zijn voor alle patiënten geïndiceerd. Indien beïnvloedbare factoren zoals PTSS, vermijding, of overbelasting een rol spelen kan voorafgaand aan de overige behandelingen worden gekozen voor bijvoorbeeld inzet van traumabehandeling of strategieën ter herstel van de energiebalans of kan specifiek worden gekozen voor een aanpak middels exposure of graded activity (module Psychotherapie, module Graded physical activity, module Exposure). Bij een deel van de patiënten is voor het doorbreken van een gedragspatroon van overbelasting of vermijding aanvullende psychotherapie geïndiceerd. Dit kan zijn omdat onderliggende angstproblematiek of copingstijl onderhoudend is aan het gedrag. Doel van psychotherapie ter ondersteuning van andere therapieën is om in deze gevallen een duurzaam effect van de behandeling te waarborgen.

 

  1. Op welke wijze dient Passende Zorg te worden toegepast in de organisatie van zorg bij patiënten met aanhoudende klachten na licht THL?

Bij stepped care wordt de patiënt niet zwaarder behandeld dan strikt noodzakelijk is. Er wordt gestart met de eenvoudigste interventie die past bij de aandoening of de klachten (Huibers, 2010).

Bij het matched care model bestaat de mogelijkheid om zorg niet pas te intensiveren als bij de eerste stap interventies onvoldoende resultaat opleveren, maar komt de patiënt zo snel mogelijk bij de juiste zorgverlener terecht. Indien nodig wordt gestart met een complexere interventie. Dit houdt in dat stepped care wordt aangehouden, maar dat de mogelijkheid bestaat om -indien geїndiceerd - de stap van monodisciplinaire behandeling over te slaan. Daarnaast is het van belang om te bepalen of behandeling in de 1e lijn kan plaatsvinden (laagcomplexe zorg) of dat behandeling in de 2e lijn of 3e lijn geïndiceerd is.  

Passende zorg is ‘niet minder zorg dan noodzakelijk en niet meer dan nodig en gewenst’, in samenspraak met patiёnt en georganiseerd dichtbij patient binnen een netwerk van zorgverleners.  Door omschrijving van de heterogeniteit van klachten na licht THL, persoonsfactoren en beinvloedende factoren kan maatwerk behandeling worden ingezet (passend) en met de omschrijving van interventies wordt het binnen het zorgnetwerk eenvoudiger voor behandelaren om zorg op elkaar af te stemmen.

 

Deze inschatting voor inzet van zorg op de juiste plek kan gemaakt worden door de medisch specialist. Zoals hierboven beschreven kan een combinatie van symptoomclusters, onderhoudende factoren en impact op het dagelijks leven hierin worden meegewogen. De werkgroep is van mening dat gekozen kan worden voor hoogcomplexe zorg indien de problematiek meerdere symptoomclusters betreft; er de inschatting bestaat dat psychologische factoren een succesvol cognitieve, conditionele, of vestibulo-oculaire opbouw belemmeren; of indien de impact van de klachten op participatie groot is. In deze gevallen is diagnostiek binnen de medisch specialistische revalidatie zinvol (module Interdisciplinaire revalidatie). Afhankelijk van de uitkomsten van de diagnostiek en de interactie is vervolgens monodisciplinaire, multidisciplinaire of interdisciplinaire behandeling geïndiceerd (al dan niet in de 1e lijn).
In Nederland bestaan er meerdere multidisciplinaire teams in de 1e lijn. Monodisciplinaire behandeling van bijvoorbeeld symptomen binnen het vestibulo-oculaire cluster (module Vestibulaire therapie en visuele training) kan daarbij plaatsvinden door een fysiotherapeut, ergotherapeut of optometrist met kennis en ervaring op het gebied van aanhoudende klachten na licht THL. De werkgroep is van mening dat op basis van interactie van aanwezige problematiek interdisciplinaire medisch specialistische revalidatiebehandeling geïndiceerd kan zijn. Zowel bij multipele monodisciplinaire als bij multidisciplinaire behandeling is het van belang om onderling en in samenspraak met patiёnt af te stemmen wie de coördinerend behandelaar zal zijn.

  1.  Wanneer dient verwijzing plaats te vinden?

Indien er tijdens diagnostiek door de specialist aanwijzingen zijn voor neurologische- vestibulaire- of oculaire problematiek dient deze problematiek eerst uitgesloten te worden voordat psycho-educatie en behandeling gericht op aanhoudende klachten na licht THL wordt ingezet. In overleg met neuroloog, KNO-arts, of oogarts kan vervolgens worden beoordeeld welke onderdelen van licht THL behandeling ondanks eventuele comorbiditeit kunnen plaatsvinden.

 

Na diagnostiek en/of behandeling bestaat de mogelijkheid voor de revalidatiearts om te verwijzen voor vervolgbehandeling binnen bijvoorbeeld de GGZ wanneer de inschatting is dat beïnvloedende factoren onvoldoende binnen het kader van revalidatiezorg kunnen worden behandeld. Ook kan na behandeling binnen een interdisciplinair team gekozen worden voor een vervolg bij een 1e lijns ergo- of fysiotherapeut omdat indicatie voor inter/multidisciplinaire behandeling is komen te vervallen. Wanneer aansturing van het zorgproces door de revalidatiearts hierin geen meerwaarde heeft kan worden terugverwezen naar de huisarts, waarbij bij inzet van meerdere monodisciplinaire behandelingen opnieuw moet worden afgesproken wie coordinerend behandelaar zal zijn.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

Mede vanwege het tot dusver ontbreken van een richtlijn Aanhoudende klachten na licht THL is er op dit moment geen eenduidige werkwijze in Nederland. Omdat zorg voor deze patiëntengroep plaatsvindt in een zorgnetwerk is afstemming van huidige richtlijnen en behandelkaders van huisartsen, medisch specialisten en paramedici een voorwaarde voor juiste implementatie van voorliggende richtlijn. Het is voor zorgverleners in de 1e lijn van belang om kennis te hebben van het feit dat er ook nog behandelmogelijkheden zijn 3 maanden na ontstaan van het licht THL. Afhankelijk van de setting kan meer of minder uitgebreide diagnostiek en behandeling plaatsvinden. Hierbij is het cruciaal dat zorgverleners handelen naar hun kennis en bekwaamheid en indien nodig tijdig verwijzen naar meer passende zorg. Voor zowel diagnostiek als behandelingen beschreven binnen deze richtlijn zijn geschoolde professionals nodig. Het scholen van professionals evenals het effectief inzetten van schaarse professionals is noodzakelijk om duurzaam zorg te kunnen leveren. Met de omschrijving van passende zorg in deze richtlijn is het streven dat zorg in de toekomst gerichter wordt ingezet en zorgconsumptie afneemt.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er geen systematische literatuuranalyse verricht. De literatuursamenvatting, overwegingen en aanbeveling zijn opgesteld door onze werkgroep op basis van kennis uit de praktijk, en onderbouwd door niet-systematisch literatuuronderzoek.

  1. Huibers J, Luitwieler M, Martinot N, Meijers A (2010). Begrippen en definities van interdisciplinair werken; Palliaweb.nl
  2. Langdon S, Königs M, Adang EAMC, Goedhart E, Oosterlaan J. Subtypes of Sport-Related Concussion: a Systematic Review and Meta-cluster Analysis. Sports Med. 2020 Oct;50(10):1829-1842. doi: 10.1007/s40279-020-01321-9. PMID: 32720230; PMCID: PMC7497426.
  3. Leddy JJ, Haider MN, Noble JM, Rieger B, Flanagan S, McPherson JI, Shubin-Stein K, Saleem GT, Corsaro L, Willer B. Management of Concussion and Persistent Post-Concussive Symptoms for Neurologists. Curr Neurol Neurosci Rep. 2021 Nov 24;21(12):72. doi: 10.1007/s11910-021-01160-9. PMID: 34817719.
  4. Lumba-Brown A, Teramoto M, Bloom OJ, Brody D, Chesnutt J, Clugston JR, Collins M, Gioia G, Kontos A, Lal A, Sills A, Ghajar J. Concussion Guidelines Step 2: Evidence for Subtype Classification. Neurosurgery. 2020 Jan 1;86(1):2-13. doi: 10.1093/neuros/nyz332. PMID: 31432081; PMCID: PMC6911735.
  5. Rabinowitz AR, Fisher AJ. Person-Specific Methods for Characterizing the Course and Temporal Dynamics of Concussion Symptomatology: A Pilot Study. Sci Rep. 2020 Jan 27;10(1):1248. doi: 10.1038/s41598-019-57220-1. PMID: 31988354; PMCID: PMC6985195.
  6. Rosenblatt CK, Harriss A, Babul AN, Rosenblatt SA,Rabinowitz AR, Fisher AJ. Person-Specific Methods for SubtypingCharacterizing the Course and Temporal Dynamics of Concussion Using a Clustering Approach. Front Hum Neuroscience 2021 Sep 30;15:716643.Symptomatology: A Pilot Study. Sci Rep. 2020 Jan 27;10(1):1248. doi: 10.3389/fnhum.2021.716643.1038/s41598-019-57220-1. PMID: 3465881631988354; PMCID: PMC8514654 PMC6985195.
  7. Van Rood, Y., Van Ravesteijn, H., De Roos, C., Spinhoven, P., & Speckens, A. (2011). Protocol voor de diagnostiek en behandeling van patiënten met somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten. Het gevolgenmodel. In G. Keijers, A. van Minnen, & K. Hoogduin (eds.), Protocollaire behandelingen voor volwassenen met psychische klachten 2. Amsterdam: Uitgeverij Boom
  8. World Healicht THL Organization. (?2001)?. International classification of functioning, disability and healicht THL : ICF. World Healicht THL Organization. https://apps.who.int/iris/handle/10665/42407

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 11-03-2024

Laatst geautoriseerd  : 11-03-2024

Geplande herbeoordeling  : 11-03-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Vereniging voor Sportgeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
  • Ergotherapie Nederland
  • Nederlands Instituut van Psychologen
  • Hersenletsel.nl

Algemene gegevens

In samenwerking met het Nederlands Huisartsen Genootschap.

 

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Doel en doelgroep

De richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de diagnostiek, advisering of behandeling bij mensen met langer bestaande klachten (3 maanden) na licht traumatisch hoofd/hersenletsel, met name voor neurologen, revalidatieartsen en paramedici. De NHG-standaard Hoofdtrauma is leidend voor de huisartsen. Naast deze professionals is het van groot belang dat patiënten zelf ook weten waar ze in welk stadium met welke klachten terecht kunnen.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten aanhoudende klachten na licht THL.

 

Werkgroep

  • drs. E.W.J. Agterhof, revalidatiearts, VRA
  • drs. A. Baars, ergotherapeut, EN
  • prof. dr. C.A.M van Bennekom, revalidatiearts/manager, VRA
  • dr. N.L. Frankenmolen, i.o. tot klinisch neuropsycholoog, NIP
  • drs. P.A.W. Frima-Verhoeven, neuroloog BreinPoli, NVN
  • drs. E.A. Goedhart, bondsarts/manager sportgeneeskunde, VSG
  • drs. R. Grond, revalidatiearts, VRA
  • drs. A. Hansma, huisarts, NHG
  • drs. E. Jagersma, revalidatiearts, VRA
  • prof. dr. G. Kwakkel, hoogleraar Neurorevalidatie AUMC, KNGF
  • drs. S.M. de Lange, bedrijfsarts, NVAB
  • mr. M.A.C. Lindhout, Beleidsmedewerker patiëntenvereniging Hersenletstel.nl
  • prof. dr. J. van der Naalt, neuroloog, NVN
  • prof. dr. R.W.H.M. Ponds, klinisch neuropsycholoog, NIP
  • drs. J.M. Schuurman, revalidatiearts, VRA
  • prof. dr. J.M. Spikman, klinisch neuropsycholoog, hoogleraar klinische neuropsychologie, NIP
  • dr. Melloney Wijenberg, GZ-psycholoog i.o., afdeling neurologie, Adelante, NIP

Met ondersteuning van:

  • drs. F. Ham, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • drs. A.A. Lamberts, senior adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Bennekom, van

Revalidatiearts/ manager R&D, revalidatiecentrum Heliomare te Wijk aan Zee

Bijzonder hoogleraar revalidatie en arbeid, AUMC te Amsterdam, lid WHR (onbetaald)

Geen.

Geen.

Schuurman

Revalidatiearts  Stichting Klimmendaal Revalidatiespecialisten

Lid WHR (onbetaald)

Geen.

Geen.

Jagersma

Revalidatiearts, Basalt Den Haag

Voorzitter Werkgroep Hersenletsel Revalidatie (WHR) van de VRA (onbetaalde nevenfunctie)

Geen.

Geen.

Agterhof

Revalidatiearts en medisch manager (0,6 en 0,2) bij de Hoogstraat Revalidatie

Lid WHR (onbetaald)

Geen.

Geen.

Grond

Revalidatiearts Basalt en HMC (0,4 fte en 0,4 fte). Gedetacheerd vanuit Basalt naar HMC

Lid stafbestuur Basalt (onbetaald), Lid WHR (onbetaald)

Geen.

Geen.

Naalt

Neuroloog Universitair Medisch Centrum Groningen

Vanuit expertise in de neurotraumatologie lid van diverse regionale en landelijke commissies, allen onbezoldigd.

- Expert Panel American Congress of Rehabilitation Medicine on mild traumatic brain injury (2020-)

- Gezondheidsraad commissie rijgeschiktheid (2020- )

- Kennisnetwerk Niet-aangeboren Hersenletsel (NAH) 'Gewoon Bijzonder (2017-)

- Adviesraad Brain Protect studie (onderzoek naar prehospitale zorg van traumapatienten) (2017-)

- Scientific committee International Brain lnjury Association (IBIA) (2016-)

-  Hersenletsel-centrum Noord-Nederland (adviseur 2e schil) (2010-)

Er is geen financier die belangen heeft bij de uitkomst van de richtlijn. Lopend onderzoek gefinancierd onderzoek door derden betreft:

 

T-Scemo4all gesubsidieerd door de Hersenstichting: Sociale cognitie en sociaal gedrag verbeteren bij diverse hersenaandoeningen (start 2020). Rol: Medeaanvrager UMCG, nationale multicenter studie.

 

BRAIN-ReADAPT studie naar het effect van veroudering bij NAH- patienten gesubsidieerd door Zon-MW (start 2021).

Rol: PI UMCG, nationale multicenter studie.

Geen.

Frima-Verhoeven

Neuroloog bij stichting BreinPoli

Advies opdrachten bij het CCE, gemiddeld één per anderhalf jaar, betaald.
Het betreft mensen met een hersenletsel en probleemgedrag.

Geen.

Geen.

Goedhart

Bondarts/ Manager sportgeneeskunde KNVB

Adviseur Stichting Hersenschudding - onbetaald

Geen.

Geen.

Lindhout

Beleidsmedewerker bij patiëntenvereniging Hersenletstel.nl

Bestuurslid bij CVA-Kennisnetwerk, onbetaald

Geen.

Geen.

Kwakkel

* Hoogleraar Neurorevalidatie AUMC
* Hoofd onderzoek NAH revalidatiecentrum Reade

Geen

Geen.

Geen.

Hansma

Huisarts

Geen

Geen.

Geen.

Lange, de

AIOS bedrijfsgeneeskunde vierde jaar SGBO

ZZP er: De Lange bedrijfsmedisch advies

Geen

Geen.

 

Baars

Ergotherapeut en mede-eigenaar Plan4 (ergotherapie praktijk in de 1e lijn)

Voorzitter werkgroep ergotherapie en hersenletsel van Ergotherapie Nederland
Werkzaamheden: zichtbaar ergotherapie en hersenletsel vergroten, kennis bundelen en
delen voor ergotherapeuten
Onbetaald. Lid beoordelingscommissie society for cognitive rehabilitation.
Werkzaamheden: Beoordeling casus en video gericht op certificering van therapeuten die
kunnen aantonen te beschikken over voldoende kennis en vaardigheden om cognitieve
revalidatie therapie te kunnen uitvoeren binnen hun discipline. Zij krijgen dan het
certificaat certified in the practice of cogniteve rehabilitation therapy (CPCRT).
Onbetaald

Geen.

Geen.

Wijenberg

* Psycholoog, Afdeling Neurologie/ NAH, Adelante Revalidatiecentrum., Hoensbroek 0,8 fte

* Docent, Faculty of Psychology and Neuroscience (PFN), Maastrciht University, Maastricht, 0,2 fte

Bestuurslid Sectie Revalidatie, Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), onbetaald

 

Ik geef les over neuropsychologische onderwerpen vanuit mijn functie als psycholoog bij Adelante (Adelante ontvangt hier een compensatie voor). Dit verricht ik voor meerdere partijen w.o. RINO Zuid, Pro-Education, Maastiricht Univeristy

Geen.

Geen.

Frankenmolen

* GZ-psycholoog in opleiding tot klinisch neuropsycholoog, Klimmendaal Revalidatiespecialisten - 27 uur per week.

* Senior onderzoeker, Klimmendaal Revalidatiespecialisten - 8 uur per week

* Docent Praktijkresearch voor de KP-opleiding bij het RCSW, Nijmegen (betaald)

* Gastdocent 'Pain and Psychology' voor de opleiding psychologie van de Radboud Universiteit Nijmegen (betaald)

* Lid werkgroep Onderzoek binnen de sectie Revalidatie van het NIP (onbetaald)

Geen.

Geen.

Ponds

* klinisch neuropsycholoog

* Hoogleraar Medische Psychologie, VU

* Hoofd afdeling Medische Psychologie, Amsterdam UMC

* Voorzitter Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie (NVGzP), maandvergoeding

* Bestuurslid TOP opleidingsplaatse, vacatiegeld

* Bestuurslid PAON (post-acad. Opleiding klinisch neuropscycholoog), geen vergoeding

* Bestuurslid P3NL, vacatiegeld

Extern gefinancierd onderzoek: Hersenstichting - PsyMate: e-healicht THL interventue vermoeidheid na hersenletsel – projectleider

Geen.

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de patiëntvereniging Hersenletsel.nl te betrekken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen (zie kop “Waarden en voorkeuren van patiënten”). De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en Stichting hersenschudding.

 

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Symptoomclusters en diagnostiek

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Beïnvloedbare factoren

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Psycho-educatie

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Psychotherapie

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

(Graded) physical activity

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Exposure

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Vestibulaire therapie en visuele training

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Sensorische integratie interventies

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Terugkeer naar werk

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Interdisciplinaire revalidatie

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Organisatie van zorg

Geen financiële gevolgen

Gebruikmakend van het stroomschema komt de module uit op uitkomst 2 (geen financiele gevolgen). De omvang van de patiëntenpopulatie ligt tussen de 5.000 en 40.000. Er zijn voor de voorgestelde aanpassingen geen substantiële financiele investeringen nodig.

Implementatie

Inleiding

Dit plan is opgesteld ter bevordering van de implementatie van de richtlijn aanhoudende klacht na licht THL. Voor het opstellen van dit plan is een inventarisatie gedaan van de mogelijk bevorderende en belemmerende factoren voor het toepassen en naleven van de aanbevelingen. Daarbij heeft de richtlijncommissie een advies uitgebracht over het tijdspad voor implementatie, de daarvoor benodigde randvoorwaarden en de acties die voor verschillende partijen ondernomen dienen te worden.

 

Werkwijze

De werkgroep heeft per aanbeveling geïnventariseerd:

•          per wanneer de aanbeveling overal geïmplementeerd moet kunnen zijn;

•          de verwachtte impact van implementatie van de aanbeveling op de zorgkosten;

•          randvoorwaarden om de aanbeveling te kunnen implementeren;

•          mogelijk barrières om de aanbeveling te kunnen implementeren;

•          mogelijke acties om de implementatie van de aanbeveling te bevorderen;

•          verantwoordelijke partij voor de te ondernemen acties.

 

Voor iedere aanbevelingen is nagedacht over de hierboven genoemde punten. Echter niet voor iedere aanbeveling kon ieder punt worden beantwoord. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen “sterk geformuleerde aanbevelingen” en “zwak geformuleerde aanbevelingen”. In het eerste geval doet de richtlijncommissie een duidelijke uitspraak over iets dat zeker wel of zeker niet gedaan moet worden. In het tweede geval wordt de aanbeveling minder zeker gesteld (bijvoorbeeld “Overweeg om …”) en wordt dus meer ruimte gelaten voor alternatieve opties. Voor “sterk geformuleerde aanbevelingen” zijn bovengenoemde punten in principe meer uitgewerkt dan voor de “zwak geformuleerde aanbevelingen”. Bij elke module is onderstaande tabel opgenomen.

 

Aanbeveling

Tijdspad voor implementatie:
< 1 jaar,

1 tot 3 jaar of

> 3 jaar

Verwacht effect op kosten

Randvoorwaarden voor implementatie (binnen aangegeven tijdspad)

Mogelijke barrières voor implementatie1

Te ondernemen acties voor implementatie2

Verantwoordelijken voor acties3

Overige opmerkingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1 Barrières kunnen zich bevinden op het niveau van de professional, op het niveau van de organisatie (het ziekenhuis) of op het niveau van het systeem (buiten het ziekenhuis). Denk bijvoorbeeld aan onenigheid in het land met betrekking tot de aanbeveling, onvoldoende motivatie of kennis bij de specialist, onvoldoende faciliteiten of personeel, nodige concentratie van zorg, kosten, slechte samenwerking tussen disciplines, nodige taakherschikking, et cetera.

2 Denk aan acties die noodzakelijk zijn voor implementatie, maar ook acties die mogelijk zijn om de implementatie te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan controleren aanbeveling tijdens kwaliteitsvisitatie, publicatie van de richtlijn, ontwikkelen van implementatietools, informeren van ziekenhuisbestuurders, regelen van goede vergoeding voor een bepaald type behandeling, maken van samenwerkingsafspraken.

3 Wie de verantwoordelijkheden draagt voor implementatie van de aanbevelingen, zal tevens afhankelijk zijn van het niveau waarop zich barrières bevinden. Barrières op het niveau van de professional zullen vaak opgelost moeten worden door de beroepsvereniging. Barrières op het niveau van de organisatie zullen vaak onder verantwoordelijkheid van de ziekenhuisbestuurders vallen. Bij het oplossen van barrières op het niveau van het systeem zijn ook andere partijen, zoals de NZA en zorgverzekeraars, van belang. Echter, aangezien de richtlijn vaak enkel wordt geautoriseerd door de (participerende) wetenschappelijke verenigingen is het aan de wetenschappelijke verenigingen om deze problemen bij de andere partijen aan te kaarten.

 

Implementatietermijnen

Voor “sterk geformuleerde aanbevelingen” geldt dat zij zo spoedig mogelijk geïmplementeerd dienen te worden. Voor de meeste “sterk geformuleerde aanbevelingen” betekent dat dat zij komend jaar direct geïmplementeerd moeten worden en dat per 2023 dus iedereen aan deze aanbevelingen dient te voldoen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met aanhoudende klachten na licht THL in de chronische fase. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Koepels van zorginstellingen, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, Nederlandse Associate Physician Assistants, Zorginstituut Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mesendieck, CZ en Zilveren Kruis via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healicht THLcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healicht THLcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in healicht THL care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for healicht THL professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.